De Koran

27 ٢٧

Deze Mekkaanse soera vertelt de ontmoetingen van Salomo (ﷺ) met mieren (vandaar de naam van de soera), een hop (vogel) en de koningin van Sabaʾ—die niet in een andere soera voorkomen. De macht van Allāh om te creëren en te voorzien wordt contrasterend voorgesteld met de machteloosheid van de afgoden. Enkele afschrikwekkende voorbeelden worden gegeven aan de heidenen, samen met een waarschuwing voor de gruwelen van de apocalyps. De Profeet (ﷺ) wordt verzekerd van de waarheid van de Koran en hem wordt verteld dat zijn plicht alleen is om de boodschap over te brengen. Het oordeel berust bij Allāh alleen.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Ṭā Sĩen. Dit zijn de Verzen van de Koran en een duidelijk Boek. 2. Als leiding en goed nieuws voor de gelovigen. 3. Degenen die de ṣalāh verrichten en de zakāh geven, en die overtuigd zijn van het Hiernamaals.
طسٓ ۚ تِلْكَ ءَايَـٰتُ ٱلْقُرْءَانِ وَكِتَابٍۢ مُّبِينٍ ﴿١﴾ هُدًۭى وَبُشْرَىٰ لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿٢﴾ ٱلَّذِينَ يُقِيمُونَ ٱلصَّلَوٰةَ وَيُؤْتُونَ ٱلزَّكَوٰةَ وَهُم بِٱلْـَٔاخِرَةِ هُمْ يُوقِنُونَ ﴿٣﴾
4. Voorwaar, voor degenen die niet in het Hiernamaals geloven, doen Wij hun daden schoen toeschijnen, daarop verkeren zij rusteloos in hun dwaling. 5. Zij zijn degenen voor wie er de slechte bestraffing is en in het Hiernamaals zijn zij de grootste verliezers. 6. En voorwaar, jij ontvangt de Koran van de Zijde van de Alwijze, de Alwetende.
إِنَّ ٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِٱلْـَٔاخِرَةِ زَيَّنَّا لَهُمْ أَعْمَـٰلَهُمْ فَهُمْ يَعْمَهُونَ ﴿٤﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ لَهُمْ سُوٓءُ ٱلْعَذَابِ وَهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ هُمُ ٱلْأَخْسَرُونَ ﴿٥﴾ وَإِنَّكَ لَتُلَقَّى ٱلْقُرْءَانَ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ عَلِيمٍ ﴿٦﴾
7. (Gedenk) toen Mozes tot zijn familie zei: "Ik heb een vuur gezien. Ik zal jullie er snel over berichten, of ik breng jullie er een fakkel van, zodat jullie je kunnen verwarmen." 8. Maar toen hij er aankwam, werd hij geroepen: "Gezegend is hij (Mozes) die op de plaats van het vuur is en die er omheen zijn. En Heilig is Allāh, de Heer der werelden. 9. O Mozes, Ik ben het, Allāh, de Almachtige, de Alwijze. 10. Werp jouw staf neer." Maar toen hij deze zag, bewoog zij alsof het een slang was, toen keerde hij haastig om en keek niet om. (Allāh zei:) "O Mozes, wees niet bang, want voorwaar, bij Mij zijn de boodschappers niet bang." 11. En wie onrecht pleegde en vervolgens een slechte daad voor een goede daad inruilde: dan ben Ik waarlijk Vergevingsgezind, Meest Barmhartig. 12. (Allāh zei tot Mozes:) "En stop jouw hand onder jouw kraag en deze schijnt wit, zonder ziek te zijn: als één van de negen wonderen tegen Farao en zijn volk. Voorwaar, zij zijn een zwaar zondig volk." 13. Toen Onze Tekenen ter verduidelijking tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is duidelijke tovenarij." 14. En zij ontkenden ze, hoewel zij zelf ervan overtuigd waren, uit onrechtvaardigheid en hoogmoed. Zie dan hoe het einde van de verderfzaaiers was!
إِذْ قَالَ مُوسَىٰ لِأَهْلِهِۦٓ إِنِّىٓ ءَانَسْتُ نَارًۭا سَـَٔاتِيكُم مِّنْهَا بِخَبَرٍ أَوْ ءَاتِيكُم بِشِهَابٍۢ قَبَسٍۢ لَّعَلَّكُمْ تَصْطَلُونَ ﴿٧﴾ فَلَمَّا جَآءَهَا نُودِىَ أَنۢ بُورِكَ مَن فِى ٱلنَّارِ وَمَنْ حَوْلَهَا وَسُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ رَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٨﴾ يَـٰمُوسَىٰٓ إِنَّهُۥٓ أَنَا ٱللَّهُ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ ﴿٩﴾ وَأَلْقِ عَصَاكَ ۚ فَلَمَّا رَءَاهَا تَهْتَزُّ كَأَنَّهَا جَآنٌّۭ وَلَّىٰ مُدْبِرًۭا وَلَمْ يُعَقِّبْ ۚ يَـٰمُوسَىٰ لَا تَخَفْ إِنِّى لَا يَخَافُ لَدَىَّ ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿١٠﴾ إِلَّا مَن ظَلَمَ ثُمَّ بَدَّلَ حُسْنًۢا بَعْدَ سُوٓءٍۢ فَإِنِّى غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿١١﴾ وَأَدْخِلْ يَدَكَ فِى جَيْبِكَ تَخْرُجْ بَيْضَآءَ مِنْ غَيْرِ سُوٓءٍۢ ۖ فِى تِسْعِ ءَايَـٰتٍ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَقَوْمِهِۦٓ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمًۭا فَـٰسِقِينَ ﴿١٢﴾ فَلَمَّا جَآءَتْهُمْ ءَايَـٰتُنَا مُبْصِرَةًۭ قَالُوا۟ هَـٰذَا سِحْرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿١٣﴾ وَجَحَدُوا۟ بِهَا وَٱسْتَيْقَنَتْهَآ أَنفُسُهُمْ ظُلْمًۭا وَعُلُوًّۭا ۚ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿١٤﴾
15. En voorzeker, Wij gaven kennis aan David en Salomo, en beiden zeiden zij: "Alle lof zij Allāh, Degene die ons heeft bevoorrecht boven velen van Zijn gelovige dienaren." 16. En Salomo volgde David op. En hij zei: "O mensen, aan ons is de taal van de vogels onderwezen, en ons is alles gegeven. Voorwaar, dit is zeker de duidelijke gunst."
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا دَاوُۥدَ وَسُلَيْمَـٰنَ عِلْمًۭا ۖ وَقَالَا ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ٱلَّذِى فَضَّلَنَا عَلَىٰ كَثِيرٍۢ مِّنْ عِبَادِهِ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٥﴾ وَوَرِثَ سُلَيْمَـٰنُ دَاوُۥدَ ۖ وَقَالَ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ عُلِّمْنَا مَنطِقَ ٱلطَّيْرِ وَأُوتِينَا مِن كُلِّ شَىْءٍ ۖ إِنَّ هَـٰذَا لَهُوَ ٱلْفَضْلُ ٱلْمُبِينُ ﴿١٦﴾
17. En voor Salomo werden zijn troepen verzameld: de djinn en de mensen en de vogels, en zij werden in rijen opgesteld. 18. Totdat zij langs de vallei van de mieren kwamen, en een mier zei: "O jullie mieren, ga jullie woningen binnen, anders zullen Salomo en zijn troepen jullie vertrappen, zonder dat zij het beseffen!" 19. Toen glimlachte hij (Salomo) om haar woorden, en zei: "Mijn Heer, maak mij dankbaar voor Uw gunst die U mij en mijn ouders schonk, en doe mij goede daden verrichten, waar U Uw welgevallen op doet rusten. En laat mij, door Uw barmhartigheid, behoren tot Uw rechtschapen dienaren."
وَحُشِرَ لِسُلَيْمَـٰنَ جُنُودُهُۥ مِنَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ وَٱلطَّيْرِ فَهُمْ يُوزَعُونَ ﴿١٧﴾ حَتَّىٰٓ إِذَآ أَتَوْا۟ عَلَىٰ وَادِ ٱلنَّمْلِ قَالَتْ نَمْلَةٌۭ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّمْلُ ٱدْخُلُوا۟ مَسَـٰكِنَكُمْ لَا يَحْطِمَنَّكُمْ سُلَيْمَـٰنُ وَجُنُودُهُۥ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿١٨﴾ فَتَبَسَّمَ ضَاحِكًۭا مِّن قَوْلِهَا وَقَالَ رَبِّ أَوْزِعْنِىٓ أَنْ أَشْكُرَ نِعْمَتَكَ ٱلَّتِىٓ أَنْعَمْتَ عَلَىَّ وَعَلَىٰ وَٰلِدَىَّ وَأَنْ أَعْمَلَ صَـٰلِحًۭا تَرْضَىٰهُ وَأَدْخِلْنِى بِرَحْمَتِكَ فِى عِبَادِكَ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿١٩﴾
20. En hij inspecteerde de vogels, toen zei hij: "Hoe komt het dat ik de hop niet zie? Of behoort hij tot de afwezigen? 21. Ik zal hem zeker een strenge bestraffing opleggen of ik zal hem zeker slachten, of hij zal bij mij moeten komen met een duidelijke reden." 22. Daarop bleef hij niet lang afwezig, en hij zei: "Ik weet iets waarvan jij nog niet weet. En ik breng jou uit Sabaʾ overtuigende berichten. 23. Voorwaar, ik heb gezien dat een vrouw over hen heerst en zij beschikt over alle zaken en zij heeft een geweldige troon. 24. Ik heb gezien dat zij en haar volk knielen voor de zon, naast Allāh. En dat de Satan hun hun daden schoon doet toeschijnen en hen daarmee afleidt van de weg. Zij volgen dus geen leiding. 25. Zodat zij zich niet voor Allāh neerknielen, Degene die voortbrengt wat verborgen is in de hemelen en op de aarde, en die weet wat jullie verbergen en wat jullie openlijk doen. 26. Allāh, er is geen god dan Hij, de Heer van de Geweldige Troon."
وَتَفَقَّدَ ٱلطَّيْرَ فَقَالَ مَا لِىَ لَآ أَرَى ٱلْهُدْهُدَ أَمْ كَانَ مِنَ ٱلْغَآئِبِينَ ﴿٢٠﴾ لَأُعَذِّبَنَّهُۥ عَذَابًۭا شَدِيدًا أَوْ لَأَا۟ذْبَحَنَّهُۥٓ أَوْ لَيَأْتِيَنِّى بِسُلْطَـٰنٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٢١﴾ فَمَكَثَ غَيْرَ بَعِيدٍۢ فَقَالَ أَحَطتُ بِمَا لَمْ تُحِطْ بِهِۦ وَجِئْتُكَ مِن سَبَإٍۭ بِنَبَإٍۢ يَقِينٍ ﴿٢٢﴾ إِنِّى وَجَدتُّ ٱمْرَأَةًۭ تَمْلِكُهُمْ وَأُوتِيَتْ مِن كُلِّ شَىْءٍۢ وَلَهَا عَرْشٌ عَظِيمٌۭ ﴿٢٣﴾ وَجَدتُّهَا وَقَوْمَهَا يَسْجُدُونَ لِلشَّمْسِ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَزَيَّنَ لَهُمُ ٱلشَّيْطَـٰنُ أَعْمَـٰلَهُمْ فَصَدَّهُمْ عَنِ ٱلسَّبِيلِ فَهُمْ لَا يَهْتَدُونَ ﴿٢٤﴾ أَلَّا يَسْجُدُوا۟ لِلَّهِ ٱلَّذِى يُخْرِجُ ٱلْخَبْءَ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَيَعْلَمُ مَا تُخْفُونَ وَمَا تُعْلِنُونَ ﴿٢٥﴾ ٱللَّهُ لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا هُوَ رَبُّ ٱلْعَرْشِ ٱلْعَظِيمِ ۩ ﴿٢٦﴾
27. Hij (Salomo) zei: "Wij zullen zien of jij de waarheid verteld hebt of dat jij tot de leugenaars behoort. 28. Ga heen met deze brief en geef hem aan hen; wend je dan van hen af en zie wat zij terugzeggen." 29. Zij zei: "O vooraanstanden, aai mij is een edele brief bezorgd. 30. Voorwaar, hij komt van Salomo en voorwaar, hij (luidt): "In de Naam van Allāh, de Erbarmer, de Meest Barmhartige. 31. Verhef jezelf niet in hoogmoed boven mij en kom naar mij als overgegevenen."
قَالَ سَنَنظُرُ أَصَدَقْتَ أَمْ كُنتَ مِنَ ٱلْكَـٰذِبِينَ ﴿٢٧﴾ ٱذْهَب بِّكِتَـٰبِى هَـٰذَا فَأَلْقِهْ إِلَيْهِمْ ثُمَّ تَوَلَّ عَنْهُمْ فَٱنظُرْ مَاذَا يَرْجِعُونَ ﴿٢٨﴾ قَالَتْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْمَلَؤُا۟ إِنِّىٓ أُلْقِىَ إِلَىَّ كِتَـٰبٌۭ كَرِيمٌ ﴿٢٩﴾ إِنَّهُۥ مِن سُلَيْمَـٰنَ وَإِنَّهُۥ بِسْمِ ٱللَّهِ ٱلرَّحْمَـٰنِ ٱلرَّحِيمِ ﴿٣٠﴾ أَلَّا تَعْلُوا۟ عَلَىَّ وَأْتُونِى مُسْلِمِينَ ﴿٣١﴾
32. Zij zei: "O vooraanstanden, geef mij raad in mijn zaak. Ik nam geen besluit over een zaak voordat jullie er getuigen van waren." 33. Zij zeiden: "Wij beschikken over macht en wij beschikken over grote moed, maar de zaak berust bij U, zie daarom maar wat U beveelt." 34. Zei zij: "Voorwaar, wanneer de koningen een stad binnengingen, zaaiden zij daar verderf en maakten zij de edelen onder haar inwoners tot vernederden; en zo handelen zij. 35. En voorwaar, ik zal hun een geschenk sturen en zien waarmee de gezanten terugkeren."
قَالَتْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْمَلَؤُا۟ أَفْتُونِى فِىٓ أَمْرِى مَا كُنتُ قَاطِعَةً أَمْرًا حَتَّىٰ تَشْهَدُونِ ﴿٣٢﴾ قَالُوا۟ نَحْنُ أُو۟لُوا۟ قُوَّةٍۢ وَأُو۟لُوا۟ بَأْسٍۢ شَدِيدٍۢ وَٱلْأَمْرُ إِلَيْكِ فَٱنظُرِى مَاذَا تَأْمُرِينَ ﴿٣٣﴾ قَالَتْ إِنَّ ٱلْمُلُوكَ إِذَا دَخَلُوا۟ قَرْيَةً أَفْسَدُوهَا وَجَعَلُوٓا۟ أَعِزَّةَ أَهْلِهَآ أَذِلَّةًۭ ۖ وَكَذَٰلِكَ يَفْعَلُونَ ﴿٣٤﴾ وَإِنِّى مُرْسِلَةٌ إِلَيْهِم بِهَدِيَّةٍۢ فَنَاظِرَةٌۢ بِمَ يَرْجِعُ ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿٣٥﴾
36. Maar toen hij (de gezant) bij Salomo kwam, zei hij: "Zouden jullie mij met bezit steunen? Dat wat Allāh mij gegeven heeft is beter dan wat Hij jullie gegeven heeft. Maar jullie verheugen je over jullie geschenk. 37. Keer naar Hen terug, wij komen zeker met troepen naar hen, waartegen zij geen verzet kunnen bieden. En Wij zullen hen zeker daaruit verdrijven, vernederd, terwijl zij onderworpenen zijn.
فَلَمَّا جَآءَ سُلَيْمَـٰنَ قَالَ أَتُمِدُّونَنِ بِمَالٍۢ فَمَآ ءَاتَىٰنِۦَ ٱللَّهُ خَيْرٌۭ مِّمَّآ ءَاتَىٰكُم بَلْ أَنتُم بِهَدِيَّتِكُمْ تَفْرَحُونَ ﴿٣٦﴾ ٱرْجِعْ إِلَيْهِمْ فَلَنَأْتِيَنَّهُم بِجُنُودٍۢ لَّا قِبَلَ لَهُم بِهَا وَلَنُخْرِجَنَّهُم مِّنْهَآ أَذِلَّةًۭ وَهُمْ صَـٰغِرُونَ ﴿٣٧﴾
38. Hij zei: "O vooraanstanden, wie van jullie brengt mij haar troon, voordat zij naar mij komen als overgegevenen." 39. Een ʿifrīet van de djinn zei: "Ik zal hem naar jou brengen voordat jij van jouw plaats opstaat en voorwaar, ik ben zeker een betrouwbare kracht daartoe." 40. Degene met kennis van Schrift zei: "Ik zal hem in een oogwenk naar jou toebrengen." En toen hij hem vóór zich geplaatst zag, zei hij: "Dit is een gunst van mijn Heer, om mij op de proef te stellen of ik dankbaar zal zijn of ik ondankbaar zal zijn. Maar hij die dankbaar is, is slechts dankbaar voor zichzelf. En wie ondankbaar is: voorwaar, mijn Heer is Behoefteloos. Edel." 41. Hij (Salomo) zei: "Maak haar troon onherkenbaar voor haar, zodat wij zien of zij herkent of dat zij behoort tot degenen die niet herkennen." 42. Toen zij aankwam, werd haar gezegd: "Is dit jouw troon?" Zij zei: "Het is alsof hij het is." (Salomo zei:) "Aan ons is vóór haar al kennis gegeven en wij gaven ons (aan Allāh) over." 43. En zij werd verhinderd door wat zij naast Allāh aanbad. Voorwaar, zij behoorde tot het ongelovige volk.
قَالَ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْمَلَؤُا۟ أَيُّكُمْ يَأْتِينِى بِعَرْشِهَا قَبْلَ أَن يَأْتُونِى مُسْلِمِينَ ﴿٣٨﴾ قَالَ عِفْرِيتٌۭ مِّنَ ٱلْجِنِّ أَنَا۠ ءَاتِيكَ بِهِۦ قَبْلَ أَن تَقُومَ مِن مَّقَامِكَ ۖ وَإِنِّى عَلَيْهِ لَقَوِىٌّ أَمِينٌۭ ﴿٣٩﴾ قَالَ ٱلَّذِى عِندَهُۥ عِلْمٌۭ مِّنَ ٱلْكِتَـٰبِ أَنَا۠ ءَاتِيكَ بِهِۦ قَبْلَ أَن يَرْتَدَّ إِلَيْكَ طَرْفُكَ ۚ فَلَمَّا رَءَاهُ مُسْتَقِرًّا عِندَهُۥ قَالَ هَـٰذَا مِن فَضْلِ رَبِّى لِيَبْلُوَنِىٓ ءَأَشْكُرُ أَمْ أَكْفُرُ ۖ وَمَن شَكَرَ فَإِنَّمَا يَشْكُرُ لِنَفْسِهِۦ ۖ وَمَن كَفَرَ فَإِنَّ رَبِّى غَنِىٌّۭ كَرِيمٌۭ ﴿٤٠﴾ قَالَ نَكِّرُوا۟ لَهَا عَرْشَهَا نَنظُرْ أَتَهْتَدِىٓ أَمْ تَكُونُ مِنَ ٱلَّذِينَ لَا يَهْتَدُونَ ﴿٤١﴾ فَلَمَّا جَآءَتْ قِيلَ أَهَـٰكَذَا عَرْشُكِ ۖ قَالَتْ كَأَنَّهُۥ هُوَ ۚ وَأُوتِينَا ٱلْعِلْمَ مِن قَبْلِهَا وَكُنَّا مُسْلِمِينَ ﴿٤٢﴾ وَصَدَّهَا مَا كَانَت تَّعْبُدُ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ إِنَّهَا كَانَتْ مِن قَوْمٍۢ كَـٰفِرِينَ ﴿٤٣﴾
44. Er werd tegen haar gezegd: "Treed het paleis binnen." Toen zij het zag, dacht zij dat het een waterplas was en zij trok (haar gewaad) op van haar benen. Hij zei: "Het is een paleis dat betegeld is met glas. Zij zei: "Mijn Heer, voorwaar, ik heb mijzelf onrecht aangedaan en ik geef mij met Salomo over aan Allāh, de Heer der werelden."
قِيلَ لَهَا ٱدْخُلِى ٱلصَّرْحَ ۖ فَلَمَّا رَأَتْهُ حَسِبَتْهُ لُجَّةًۭ وَكَشَفَتْ عَن سَاقَيْهَا ۚ قَالَ إِنَّهُۥ صَرْحٌۭ مُّمَرَّدٌۭ مِّن قَوَارِيرَ ۗ قَالَتْ رَبِّ إِنِّى ظَلَمْتُ نَفْسِى وَأَسْلَمْتُ مَعَ سُلَيْمَـٰنَ لِلَّهِ رَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٤٤﴾
45. En voorzeker, Wij zonden hun broeder Ṣāliḥ naar de Thamōed. (Hij zei:) "Aanbid Allāh!" Toen werden zij twee groepen die met elkaar redetwistten. 46. Hij zei: "O mijn volk, waarom zouden jullie het slechte vóór het goede bespoedigen? Hadden jullie maar om vergeving gevraagd. Hopelijk worden jullie begenadigd." 47. Zij zeiden: "Wij verwachtten van jou en degenen die met jou zijn een slecht lot." Hij zei: "Jullie lot is bij Allāh. Jullie zijn beslist een volk dat op de proef gesteld wordt."
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَآ إِلَىٰ ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَـٰلِحًا أَنِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ فَإِذَا هُمْ فَرِيقَانِ يَخْتَصِمُونَ ﴿٤٥﴾ قَالَ يَـٰقَوْمِ لِمَ تَسْتَعْجِلُونَ بِٱلسَّيِّئَةِ قَبْلَ ٱلْحَسَنَةِ ۖ لَوْلَا تَسْتَغْفِرُونَ ٱللَّهَ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٤٦﴾ قَالُوا۟ ٱطَّيَّرْنَا بِكَ وَبِمَن مَّعَكَ ۚ قَالَ طَـٰٓئِرُكُمْ عِندَ ٱللَّهِ ۖ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌۭ تُفْتَنُونَ ﴿٤٧﴾
48. En in de stad was een groep van negen, die verderf zaaide op aarde en die zich niet beterde. 49. Zij zeiden: "Zweer onder elkaar bij Allāh dat wij zeker een nachtelijke aanval doen tegen hem (Ṣāliḥ) en zijn familie; daarna zeggen wij zeker tot zijn verwant: "Wij waren geen getuigen van de uitroeiing van zijn familie, en voorwaar, wij zijn waarachtigen." 50. En zij beraamden een list en Wij beraamden een list, terwijl zij het niet beseften. 51. En zie hoe het einde vaa hun list was: dat Wij hen vernietigden en hun vo Ik, allemaal. 52. Dat zijn nu hun huizen, tot ruïnes geworden, omdat zij onrecht pleegden. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor een volk dat begrijpt. 53. En Wij redden hen die geloofden en zij plachten (Allāh) te vrezen.
وَكَانَ فِى ٱلْمَدِينَةِ تِسْعَةُ رَهْطٍۢ يُفْسِدُونَ فِى ٱلْأَرْضِ وَلَا يُصْلِحُونَ ﴿٤٨﴾ قَالُوا۟ تَقَاسَمُوا۟ بِٱللَّهِ لَنُبَيِّتَنَّهُۥ وَأَهْلَهُۥ ثُمَّ لَنَقُولَنَّ لِوَلِيِّهِۦ مَا شَهِدْنَا مَهْلِكَ أَهْلِهِۦ وَإِنَّا لَصَـٰدِقُونَ ﴿٤٩﴾ وَمَكَرُوا۟ مَكْرًۭا وَمَكَرْنَا مَكْرًۭا وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿٥٠﴾ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ مَكْرِهِمْ أَنَّا دَمَّرْنَـٰهُمْ وَقَوْمَهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٥١﴾ فَتِلْكَ بُيُوتُهُمْ خَاوِيَةًۢ بِمَا ظَلَمُوٓا۟ ۗ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَةًۭ لِّقَوْمٍۢ يَعْلَمُونَ ﴿٥٢﴾ وَأَنجَيْنَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَكَانُوا۟ يَتَّقُونَ ﴿٥٣﴾
54. En (gedenk) Lot, toen hij tot zijn volk zei: "Begaan jullie gruweldaden hoewel jullie het inzien? 55. Waarom benaderen jullie uit begeerte mannen in plaats van vrouwen? Jullie zijn beslist een onwetend volk." 56. Maar het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: "Verdrijf de familie van Lot uit jullie stad: voorwaar, zij zijn mensen die zich reinigen." 57. Toen redden Wij hem en zijn familie, behalve zijn vrouw: Wij bepaalden dat zij tot de achterblijvers behoorde. 58. En Wij deden op hen een (vulkanische) regen neerdalen: en slecht was de regen voor de gewaarschuwden.
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِۦٓ أَتَأْتُونَ ٱلْفَـٰحِشَةَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٥٤﴾ أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ ٱلرِّجَالَ شَهْوَةًۭ مِّن دُونِ ٱلنِّسَآءِ ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌۭ تَجْهَلُونَ ﴿٥٥﴾ فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِۦٓ إِلَّآ أَن قَالُوٓا۟ أَخْرِجُوٓا۟ ءَالَ لُوطٍۢ مِّن قَرْيَتِكُمْ ۖ إِنَّهُمْ أُنَاسٌۭ يَتَطَهَّرُونَ ﴿٥٦﴾ فَأَنجَيْنَـٰهُ وَأَهْلَهُۥٓ إِلَّا ٱمْرَأَتَهُۥ قَدَّرْنَـٰهَا مِنَ ٱلْغَـٰبِرِينَ ﴿٥٧﴾ وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًۭا ۖ فَسَآءَ مَطَرُ ٱلْمُنذَرِينَ ﴿٥٨﴾
59. Zeg (o Mohammed): "Alle lof zij Allāh en vrede voor Zijn dienaren en degenen die Hij verkoos." Is Allāh beter, of wat zij (Hem) aan deelgenoten toekennen? 60. Of wie heeft de hemelen en de aarde geschapen en water uit de hemel neergezonden, waarmee Wij prachtige tuinen doen groeien? Jullie zijn niet in staat haar bomen te doen groeien. Is er een god naast Allāh? Welnee, zij (die dit beweren) behoren tot een volk dat afwijkt (van de waarheid). 61. Of wie heeft de aarde als een verblijfplaats gemaakt en daardoor rivieren getrokken en daarop stevige bergen geplaatst en een scheiding tussen de twee zeeën gemaakt? Is er een god naast Allāh? Maar de meesten van hen weten het niet.
قُلِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ وَسَلَـٰمٌ عَلَىٰ عِبَادِهِ ٱلَّذِينَ ٱصْطَفَىٰٓ ۗ ءَآللَّهُ خَيْرٌ أَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٥٩﴾ أَمَّنْ خَلَقَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ وَأَنزَلَ لَكُم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۭ فَأَنۢبَتْنَا بِهِۦ حَدَآئِقَ ذَاتَ بَهْجَةٍۢ مَّا كَانَ لَكُمْ أَن تُنۢبِتُوا۟ شَجَرَهَآ ۗ أَءِلَـٰهٌۭ مَّعَ ٱللَّهِ ۚ بَلْ هُمْ قَوْمٌۭ يَعْدِلُونَ ﴿٦٠﴾ أَمَّن جَعَلَ ٱلْأَرْضَ قَرَارًۭا وَجَعَلَ خِلَـٰلَهَآ أَنْهَـٰرًۭا وَجَعَلَ لَهَا رَوَٰسِىَ وَجَعَلَ بَيْنَ ٱلْبَحْرَيْنِ حَاجِزًا ۗ أَءِلَـٰهٌۭ مَّعَ ٱللَّهِ ۚ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٦١﴾
62. Of wie heeft de in nood verkerende verhoord, wanneer hij Hem aanroept, en het onheil van hem weggenomen en jullie gevolmachtigden gemaakt op de aarde? Is er een god naast Allāh? En weinig is het dat jullie je laten vermanen! 63. Of wie heeft jullie geleid in de duisternissen op het land en op de zee en wie heeft de winden als dragers van goed nieuws voor Zijn barmhartigheid uitgestuurd? Is er een god naast Allāh? Verheven is Allāh boven wat zij Hem aan deelgenoten toekennen! 64. Of wie is de schepping begonnen en heeft haar vervolgens herhaald; en wie heeft in jullie onderhoud uit de hemel en de aarde voorzien? Is er een god naast Allāh? Zeg (o Mohammed): "Breng jullie bewijs, als jullie waarachtigen zijn."
أَمَّن يُجِيبُ ٱلْمُضْطَرَّ إِذَا دَعَاهُ وَيَكْشِفُ ٱلسُّوٓءَ وَيَجْعَلُكُمْ خُلَفَآءَ ٱلْأَرْضِ ۗ أَءِلَـٰهٌۭ مَّعَ ٱللَّهِ ۚ قَلِيلًۭا مَّا تَذَكَّرُونَ ﴿٦٢﴾ أَمَّن يَهْدِيكُمْ فِى ظُلُمَـٰتِ ٱلْبَرِّ وَٱلْبَحْرِ وَمَن يُرْسِلُ ٱلرِّيَـٰحَ بُشْرًۢا بَيْنَ يَدَىْ رَحْمَتِهِۦٓ ۗ أَءِلَـٰهٌۭ مَّعَ ٱللَّهِ ۚ تَعَـٰلَى ٱللَّهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٦٣﴾ أَمَّن يَبْدَؤُا۟ ٱلْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُۥ وَمَن يَرْزُقُكُم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۗ أَءِلَـٰهٌۭ مَّعَ ٱللَّهِ ۚ قُلْ هَاتُوا۟ بُرْهَـٰنَكُمْ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿٦٤﴾
65. Zeg: "Niemand kent het onwaarneembare in de hemelen en op de aarde, behalve Allāh." En zij weten niet wanneer zij worden opgewekt. 66. Hun kennis omvat het Hiernamaals niet. Zij verkeren hierover zelfs in onzekerheid, zij zijn er zelfs blind voor.
قُل لَّا يَعْلَمُ مَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ٱلْغَيْبَ إِلَّا ٱللَّهُ ۚ وَمَا يَشْعُرُونَ أَيَّانَ يُبْعَثُونَ ﴿٦٥﴾ بَلِ ٱدَّٰرَكَ عِلْمُهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ ۚ بَلْ هُمْ فِى شَكٍّۢ مِّنْهَا ۖ بَلْ هُم مِّنْهَا عَمُونَ ﴿٦٦﴾
67. En degenen die ongelovig zijn zeggen: "Is het waar, dat als wij en onze vaderen tot aarde zijn geworden, wij zeker worden opgewekt? 68. Voorzeker, dit is ons en onze vaderen vroeger beloofd. Dit zijn slechts fabels van de vroegeren." 69. Zeg (o Mohammed): "Reis rond op de aarde en zie hoe het einde van de misdadigers was." 70. En treur niet om hen, en wees ook niet bezorgd over wat zij aan listen beramen.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ أَءِذَا كُنَّا تُرَٰبًۭا وَءَابَآؤُنَآ أَئِنَّا لَمُخْرَجُونَ ﴿٦٧﴾ لَقَدْ وُعِدْنَا هَـٰذَا نَحْنُ وَءَابَآؤُنَا مِن قَبْلُ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّآ أَسَـٰطِيرُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٦٨﴾ قُلْ سِيرُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ فَٱنظُرُوا۟ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿٦٩﴾ وَلَا تَحْزَنْ عَلَيْهِمْ وَلَا تَكُن فِى ضَيْقٍۢ مِّمَّا يَمْكُرُونَ ﴿٧٠﴾
71. En zij (de ongelovigen) zeggen: "Wanneer zal deze belofte (vervuld worden), als jullie waarachtigen zijn?" 72. Zeg (o Mohammed): "Moge een deel van wat jullie wensen te bespoedigen bijna bij jullie zijn." 73. En voorwaar, jouw Heer bezit zeker gunsten voor de mensen, maar de meesten van hen zijn niet dankbaar. 74. En voorwaar, jouw Heer weet zeker wat hun harten verbergen en wat zij openlijk doen. 75. En niets is onwaarneembaar in de hemel en op de aarde, of het staat in een duidelijk Boek.
وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَـٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿٧١﴾ قُلْ عَسَىٰٓ أَن يَكُونَ رَدِفَ لَكُم بَعْضُ ٱلَّذِى تَسْتَعْجِلُونَ ﴿٧٢﴾ وَإِنَّ رَبَّكَ لَذُو فَضْلٍ عَلَى ٱلنَّاسِ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لَا يَشْكُرُونَ ﴿٧٣﴾ وَإِنَّ رَبَّكَ لَيَعْلَمُ مَا تُكِنُّ صُدُورُهُمْ وَمَا يُعْلِنُونَ ﴿٧٤﴾ وَمَا مِنْ غَآئِبَةٍۢ فِى ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ إِلَّا فِى كِتَـٰبٍۢ مُّبِينٍ ﴿٧٥﴾
76. Voorwaar, deze Koran vertelt aan de Kinderen van Israël waarover zij het meeste redetwisten. 77. En voorwaar, hij is zeker leiding en barmhartigheid voor de gelovigen. 78. Voorwaar, jouw Heer zal tussen hen oordelen met Zijn Oordeel. En Hij is de Almachtige, de Alwetende. 79. Vertrouw daarom op Allāh. Voorwaar, jij (o Mohammed) bent op (het pad van) de duidelijke waarheid. 80. Voorwaar, jij bent niet in staat de doden te doen horen en de doven de roep te doen horen wanneer zij de rug toekeren. 81. En jij kunt ook niet de blinden van hun dwaling wegleiden en jij kunt alleen hen doen luisteren die in Onze Verzen geloven, waarop zij zich (aan Allāh) overgeven.
إِنَّ هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانَ يَقُصُّ عَلَىٰ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ أَكْثَرَ ٱلَّذِى هُمْ فِيهِ يَخْتَلِفُونَ ﴿٧٦﴾ وَإِنَّهُۥ لَهُدًۭى وَرَحْمَةٌۭ لِّلْمُؤْمِنِينَ ﴿٧٧﴾ إِنَّ رَبَّكَ يَقْضِى بَيْنَهُم بِحُكْمِهِۦ ۚ وَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٧٨﴾ فَتَوَكَّلْ عَلَى ٱللَّهِ ۖ إِنَّكَ عَلَى ٱلْحَقِّ ٱلْمُبِينِ ﴿٧٩﴾ إِنَّكَ لَا تُسْمِعُ ٱلْمَوْتَىٰ وَلَا تُسْمِعُ ٱلصُّمَّ ٱلدُّعَآءَ إِذَا وَلَّوْا۟ مُدْبِرِينَ ﴿٨٠﴾ وَمَآ أَنتَ بِهَـٰدِى ٱلْعُمْىِ عَن ضَلَـٰلَتِهِمْ ۖ إِن تُسْمِعُ إِلَّا مَن يُؤْمِنُ بِـَٔايَـٰتِنَا فَهُم مُّسْلِمُونَ ﴿٨١﴾
82. En wanneer het woord hen treft, dan brengen Wij voor hen een levend wezen uit de aarde tevoorschijn om tot hen te spreken: voorwaar, de mensheid was niet van Onze Tekenen overtuigd. 83. En (gedenk) op die Dag zullen Wij uit iedere gemeenschap een groep verzamelen van hen die Onze Tekenen loochenden, zij worden dan in rijen opgesteld. 84. Totdat, wanneer zij komen, Hij zal zeggen: "Hebben jullie Mijn Tekenen geloochend, die jullie niet met kennis omvatten? Of wat was het, dat jullie plachten te doen?" 85. En het woord zal hen treffen omdat zij onrecht pleegden, en zij spreken niet.
وَإِذَا وَقَعَ ٱلْقَوْلُ عَلَيْهِمْ أَخْرَجْنَا لَهُمْ دَآبَّةًۭ مِّنَ ٱلْأَرْضِ تُكَلِّمُهُمْ أَنَّ ٱلنَّاسَ كَانُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَا لَا يُوقِنُونَ ﴿٨٢﴾ وَيَوْمَ نَحْشُرُ مِن كُلِّ أُمَّةٍۢ فَوْجًۭا مِّمَّن يُكَذِّبُ بِـَٔايَـٰتِنَا فَهُمْ يُوزَعُونَ ﴿٨٣﴾ حَتَّىٰٓ إِذَا جَآءُو قَالَ أَكَذَّبْتُم بِـَٔايَـٰتِى وَلَمْ تُحِيطُوا۟ بِهَا عِلْمًا أَمَّاذَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٨٤﴾ وَوَقَعَ ٱلْقَوْلُ عَلَيْهِم بِمَا ظَلَمُوا۟ فَهُمْ لَا يَنطِقُونَ ﴿٨٥﴾
86. Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht voor hen hebben gemaakt om erin uit te rusten en de dag om hen licht te geven? Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor een volk dat gelooft.
أَلَمْ يَرَوْا۟ أَنَّا جَعَلْنَا ٱلَّيْلَ لِيَسْكُنُوا۟ فِيهِ وَٱلنَّهَارَ مُبْصِرًا ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَـٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿٨٦﴾
87. En (gedenk) de Dag waarop op de Bazuin geblazen wordt: wie er dan in de hemelen en op de aarde zijn, zullen in angst verkeren, behalve voor wie Allāh het (anders) wil. En allen zullen nederig tot Hem komen.
وَيَوْمَ يُنفَخُ فِى ٱلصُّورِ فَفَزِعَ مَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَن فِى ٱلْأَرْضِ إِلَّا مَن شَآءَ ٱللَّهُ ۚ وَكُلٌّ أَتَوْهُ دَٰخِرِينَ ﴿٨٧﴾
88. En jij ziet de bergen, waarvan jij denkt dat zij vaststaan, terwijl zij voorbijgaan als wolken. Een werk van Allāh, Degene die alle zaken nauwkeurig geregeld heeft. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat jullie doen.
وَتَرَى ٱلْجِبَالَ تَحْسَبُهَا جَامِدَةًۭ وَهِىَ تَمُرُّ مَرَّ ٱلسَّحَابِ ۚ صُنْعَ ٱللَّهِ ٱلَّذِىٓ أَتْقَنَ كُلَّ شَىْءٍ ۚ إِنَّهُۥ خَبِيرٌۢ بِمَا تَفْعَلُونَ ﴿٨٨﴾
89. En wie met het goede kwam, zal beter dan dat krijgen en zij zullen op die Dag veilig zijn voor angst. 90. En wie met het slechte kwam, zij zullen met hun gezicht in de Hel geworpen worden. Jullie worden slechts beloond voor wat jullie plachten te doen.
مَن جَآءَ بِٱلْحَسَنَةِ فَلَهُۥ خَيْرٌۭ مِّنْهَا وَهُم مِّن فَزَعٍۢ يَوْمَئِذٍ ءَامِنُونَ ﴿٨٩﴾ وَمَن جَآءَ بِٱلسَّيِّئَةِ فَكُبَّتْ وُجُوهُهُمْ فِى ٱلنَّارِ هَلْ تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٩٠﴾
91. (Zeg, O Mohammed:) "Voorwaar, het is mij bevolen om de Heer van deze stad (Mekka) te aanbidden, die Hij wijdde. En aan Hem behoren alle zaken, en het is mij bevolen om tot de moslims te behoren. 92. En de Koran voor te dragen. Hij die dan de leiding volgt, volgt die voor zichzelf." En wie dan dwaalt, zeg dan (tot hen): "Voorwaar, ik behoor slechts tot de waarschuwers." 93. En zeg: "Alle lof zij Allāh. Hij zal jullie Zijn Tekenen laten zien en jullie zullen ze herkennen." En jouw Heer is niet onachtzaam omtrent wat jullie doen.
إِنَّمَآ أُمِرْتُ أَنْ أَعْبُدَ رَبَّ هَـٰذِهِ ٱلْبَلْدَةِ ٱلَّذِى حَرَّمَهَا وَلَهُۥ كُلُّ شَىْءٍۢ ۖ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ ٱلْمُسْلِمِينَ ﴿٩١﴾ وَأَنْ أَتْلُوَا۟ ٱلْقُرْءَانَ ۖ فَمَنِ ٱهْتَدَىٰ فَإِنَّمَا يَهْتَدِى لِنَفْسِهِۦ ۖ وَمَن ضَلَّ فَقُلْ إِنَّمَآ أَنَا۠ مِنَ ٱلْمُنذِرِينَ ﴿٩٢﴾ وَقُلِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ سَيُرِيكُمْ ءَايَـٰتِهِۦ فَتَعْرِفُونَهَا ۚ وَمَا رَبُّكَ بِغَـٰفِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ ﴿٩٣﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!