De Koran

12 ١٢

Terecht 'het beste van de verhalen' genoemd, werd deze opbeurende Mekkaanse soera geopenbaard samen met de twee vorige soeras op een kritiek moment in het leven van de Profeet (ﷺ), na de dood van zijn vrouw Chadīdjah en zijn oom Abōe Ṭālib, zijn twee belangrijkste supporters, kort na een 3-jarige boycot door de heidenen van Mekka om de gelovigen te onderdrukken. Dit is het verhaal van Jozef (ﷺ), wiens halfbroers werden gedreven door jaloezie, samenzwerend om hem te verwijderen van zijn vader Jacob (ﷺ). Jozef werd verkocht als slaaf in Egypte, valselijk beschuldigd en jarenlang gevangengezet, om vervolgens de minister-president van Egypte te worden. Net als Jozef (ﷺ), moest de Profeet (ﷺ) buiten zijn geboortestad wonen, werd hij geconfronteerd met valse beschuldigingen en misbruik door zijn eigen volk, maar werd uiteindelijk de onbetwiste leider van Arabië. Toen de Profeet (ﷺ) na vele jaren van vervolging triomfeerde over Mekka, behandelde hij de mensen die hem misbruikten met genade, herinnerend aan de woorden van Jozef toen zijn broers smeekten om genade in vers 92: “Er rust geen blaam op jullie vandaag. Moge Allāh jullie vergeven! Hij is de Meest Genadevolle van allen die genade tonen!”

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. ʾAlif Lãm Rā. Dit zijn de Verzen van het duidelijke Boek. 2. Voorwaar, Wij hebben hem neergezonden, een Arabische Koran. Hopelijk zullen jullie begrijpen. 3. Wij vertellen jou het beste verhaal doordat Wij aan jou deze Koran openbaarden, hoewel jij daarvoor tot de onwetenden behoorde.
الٓر ۚ تِلْكَ ءَايَـٰتُ ٱلْكِتَـٰبِ ٱلْمُبِينِ ﴿١﴾ إِنَّآ أَنزَلْنَـٰهُ قُرْءَٰنًا عَرَبِيًّۭا لَّعَلَّكُمْ تَعْقِلُونَ ﴿٢﴾ نَحْنُ نَقُصُّ عَلَيْكَ أَحْسَنَ ٱلْقَصَصِ بِمَآ أَوْحَيْنَآ إِلَيْكَ هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانَ وَإِن كُنتَ مِن قَبْلِهِۦ لَمِنَ ٱلْغَـٰفِلِينَ ﴿٣﴾
4. En (gedenk) toen Jozef tot zijn vader zei: "O mijn vader, voorwaar, ik zag (in een droom) elf sterren en de zon en de maan, ik zag dat zij zich voor mij bogen." 5. Hij zei: "O mijn zoon, vertel jouw droom niet aan jouw broeders, anders zullen zij tegen jou een plan beramen. Voorwaar, de Satan is voor de mens een duidelijke vijand." 6. Zo verkiest jouw Heer jou en onderwijst Hij jou de uitleg van de vertellingen (dromen). En Hij vervolmaakt Zijn genieting aan jou en de familie van Jacob, zoals Hij het daarvoor heeft vervolmaakt aan jouw vaderen, Abraham en Isaak. Voorwaar, jouw Heer is Alwetend, Alwijs.
إِذْ قَالَ يُوسُفُ لِأَبِيهِ يَـٰٓأَبَتِ إِنِّى رَأَيْتُ أَحَدَ عَشَرَ كَوْكَبًۭا وَٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ رَأَيْتُهُمْ لِى سَـٰجِدِينَ ﴿٤﴾ قَالَ يَـٰبُنَىَّ لَا تَقْصُصْ رُءْيَاكَ عَلَىٰٓ إِخْوَتِكَ فَيَكِيدُوا۟ لَكَ كَيْدًا ۖ إِنَّ ٱلشَّيْطَـٰنَ لِلْإِنسَـٰنِ عَدُوٌّۭ مُّبِينٌۭ ﴿٥﴾ وَكَذَٰلِكَ يَجْتَبِيكَ رَبُّكَ وَيُعَلِّمُكَ مِن تَأْوِيلِ ٱلْأَحَادِيثِ وَيُتِمُّ نِعْمَتَهُۥ عَلَيْكَ وَعَلَىٰٓ ءَالِ يَعْقُوبَ كَمَآ أَتَمَّهَا عَلَىٰٓ أَبَوَيْكَ مِن قَبْلُ إِبْرَٰهِيمَ وَإِسْحَـٰقَ ۚ إِنَّ رَبَّكَ عَلِيمٌ حَكِيمٌۭ ﴿٦﴾
7. Voorzeker, in (de geschiedenis van) Jozef en zijn broeders waren Tekenen voor hen die vragen stelden. 8. Toen zij zeiden: "Jozef en zijn broeder zijn zeker geliefder bij onze vader dan wij, terwijl wij een hechte groep zijn. Voorwaar, onze vader verkeert zeker in duidelijke dwaling. 9. Dood Jozef of zet hem het land uit, zodat het gezicht van jullie vader alleen voor jullie zal zijn en daarna worden jullie een rechtschapen volk." 10. Eén van hen zei: "Dood Jozef niet, maar werp hem op de bodem van de put, opdat enkele reizigers hem zullen vinden, als jullie iets willen ondernemen."
لَّقَدْ كَانَ فِى يُوسُفَ وَإِخْوَتِهِۦٓ ءَايَـٰتٌۭ لِّلسَّآئِلِينَ ﴿٧﴾ إِذْ قَالُوا۟ لَيُوسُفُ وَأَخُوهُ أَحَبُّ إِلَىٰٓ أَبِينَا مِنَّا وَنَحْنُ عُصْبَةٌ إِنَّ أَبَانَا لَفِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍ ﴿٨﴾ ٱقْتُلُوا۟ يُوسُفَ أَوِ ٱطْرَحُوهُ أَرْضًۭا يَخْلُ لَكُمْ وَجْهُ أَبِيكُمْ وَتَكُونُوا۟ مِنۢ بَعْدِهِۦ قَوْمًۭا صَـٰلِحِينَ ﴿٩﴾ قَالَ قَآئِلٌۭ مِّنْهُمْ لَا تَقْتُلُوا۟ يُوسُفَ وَأَلْقُوهُ فِى غَيَـٰبَتِ ٱلْجُبِّ يَلْتَقِطْهُ بَعْضُ ٱلسَّيَّارَةِ إِن كُنتُمْ فَـٰعِلِينَ ﴿١٠﴾
11. Zij zeiden: "O onze vader, waarom vertrouwt u Jozef niet aan ons toe. En voorwaar, wij zijn hem welgezind. 12. Laat hem morgen met ons mee gaan, zodat hij overvloedig zal eten en spelen. En voorwaar, wij zullen zeker wakers over hem zijn." 13. Hij (Jacob) zei: "Voorwaar, het verdriet mij dat jullie hem meenemen en ik vrees dat de wolf hem zal verslinden, terwijl jullie niet op hem letten." 14. Zij zeiden: "Als de wolf hem verslindt, terwijl wij met een hechte groep zijn, dan zullen wij zeker de verliezers zijn." 15. Toen zij met hem weggingen en overeenkwamen om hem op de bodem van de put te werpen, openbaarden Wij aan hem: "Jij zal hen zeker inlichten over die zaak van hun, terwijl zij het niet beseffen."
قَالُوا۟ يَـٰٓأَبَانَا مَا لَكَ لَا تَأْمَ۫نَّا عَلَىٰ يُوسُفَ وَإِنَّا لَهُۥ لَنَـٰصِحُونَ ﴿١١﴾ أَرْسِلْهُ مَعَنَا غَدًۭا يَرْتَعْ وَيَلْعَبْ وَإِنَّا لَهُۥ لَحَـٰفِظُونَ ﴿١٢﴾ قَالَ إِنِّى لَيَحْزُنُنِىٓ أَن تَذْهَبُوا۟ بِهِۦ وَأَخَافُ أَن يَأْكُلَهُ ٱلذِّئْبُ وَأَنتُمْ عَنْهُ غَـٰفِلُونَ ﴿١٣﴾ قَالُوا۟ لَئِنْ أَكَلَهُ ٱلذِّئْبُ وَنَحْنُ عُصْبَةٌ إِنَّآ إِذًۭا لَّخَـٰسِرُونَ ﴿١٤﴾ فَلَمَّا ذَهَبُوا۟ بِهِۦ وَأَجْمَعُوٓا۟ أَن يَجْعَلُوهُ فِى غَيَـٰبَتِ ٱلْجُبِّ ۚ وَأَوْحَيْنَآ إِلَيْهِ لَتُنَبِّئَنَّهُم بِأَمْرِهِمْ هَـٰذَا وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿١٥﴾
16. En zij gingen in de avond huilend naar hun vader. 17. Zij zeiden: "O onze vader, voorwaar, wij gingen weg om een wedloop te houden en lieten Jozef achter bij onze goederen. Toen heeft de wolf hem verslonden, maar u zult ons niet geloven, ook al spreken wij de waarheid." 18. En zij kwamen met zijn hemd, met vals bloed (daarop). Hij zei: "Maar jullie hebben voor jezelf iets moois verzonnen. Daarom is geduld gewenst. En Allāh is het die om hulp wordt gevraagd bij wat jullie beschrijven."
وَجَآءُوٓ أَبَاهُمْ عِشَآءًۭ يَبْكُونَ ﴿١٦﴾ قَالُوا۟ يَـٰٓأَبَانَآ إِنَّا ذَهَبْنَا نَسْتَبِقُ وَتَرَكْنَا يُوسُفَ عِندَ مَتَـٰعِنَا فَأَكَلَهُ ٱلذِّئْبُ ۖ وَمَآ أَنتَ بِمُؤْمِنٍۢ لَّنَا وَلَوْ كُنَّا صَـٰدِقِينَ ﴿١٧﴾ وَجَآءُو عَلَىٰ قَمِيصِهِۦ بِدَمٍۢ كَذِبٍۢ ۚ قَالَ بَلْ سَوَّلَتْ لَكُمْ أَنفُسُكُمْ أَمْرًۭا ۖ فَصَبْرٌۭ جَمِيلٌۭ ۖ وَٱللَّهُ ٱلْمُسْتَعَانُ عَلَىٰ مَا تَصِفُونَ ﴿١٨﴾
19. En er kwam een groep reizigers, en zij stuurden hun waterdrager, en hij liet zijn waterzak neer. Hij zei: "O goed nieuws! Dit is een jongen." En Zij verborgen hem als koopwaar. En Allāh is Alwetend over wat zij doen. 20. En zij verkochten hem voor een geringe prijs, een paar dirham, en zij waren voor hem onverschilligen.
وَجَآءَتْ سَيَّارَةٌۭ فَأَرْسَلُوا۟ وَارِدَهُمْ فَأَدْلَىٰ دَلْوَهُۥ ۖ قَالَ يَـٰبُشْرَىٰ هَـٰذَا غُلَـٰمٌۭ ۚ وَأَسَرُّوهُ بِضَـٰعَةًۭ ۚ وَٱللَّهُ عَلِيمٌۢ بِمَا يَعْمَلُونَ ﴿١٩﴾ وَشَرَوْهُ بِثَمَنٍۭ بَخْسٍۢ دَرَٰهِمَ مَعْدُودَةٍۢ وَكَانُوا۟ فِيهِ مِنَ ٱلزَّٰهِدِينَ ﴿٢٠﴾
21. En degene uit Egypte die hem had gekocht, zei tot zijn vrouw: "Geef hem een eervol verblijf, misschien zal hij ons voordeel brengen, of zullen wij hem als een zoon aannemen." Zo verstevigden Wij de positie van Jozef op aarde, opdat Wij hem de uitleg van de vertellingen (dromen) zouden onderwijzen. En Allāh is de Beheerser van Zijn zaken, maar de meeste mensen weten (het) niet. 22. En toen hij (Jozef) zijn volle kracht had bereikt, gaven Wij hem wijsheid en kennis. En zo belonen Wij de weldoeners.
وَقَالَ ٱلَّذِى ٱشْتَرَىٰهُ مِن مِّصْرَ لِٱمْرَأَتِهِۦٓ أَكْرِمِى مَثْوَىٰهُ عَسَىٰٓ أَن يَنفَعَنَآ أَوْ نَتَّخِذَهُۥ وَلَدًۭا ۚ وَكَذَٰلِكَ مَكَّنَّا لِيُوسُفَ فِى ٱلْأَرْضِ وَلِنُعَلِّمَهُۥ مِن تَأْوِيلِ ٱلْأَحَادِيثِ ۚ وَٱللَّهُ غَالِبٌ عَلَىٰٓ أَمْرِهِۦ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٢١﴾ وَلَمَّا بَلَغَ أَشُدَّهُۥٓ ءَاتَيْنَـٰهُ حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا ۚ وَكَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٢٢﴾
23. En zij in wier huis hij verbleef probeerde hem te verleiden tegen zijn wil. En zij sloot de deuren en zij zei: "Kom hier." Hij zei: "(Ik zoek mijn) toevlucht bij Allāh. Voorwaar, Hij is mijn Heer. (Hij geeft mij) mijn beste plaats. Voorwaar, de onrechtplegers zullen niet slagen." 24. En voorzeker, zij begeerde hem. Als hij geen Teken van zijn Heer had gezien, zou hij haar hebben begeerd. Zo was het, opdat Wij het kwaad en de zedeloosheid zouden afwenden. En voorwaar, hij is één van Onze oprechte dienaren. 25. En beiden renden naar de deur en zij scheurde zijn hemd aan de achterkant en zij troffen haar man aan bij de deur. Zij zei: "Is er een vergelding voor hem die jouw familie kwaad wil doen, anders dan gevangenzetting of een pijnlijke bestraffing?"
وَرَٰوَدَتْهُ ٱلَّتِى هُوَ فِى بَيْتِهَا عَن نَّفْسِهِۦ وَغَلَّقَتِ ٱلْأَبْوَٰبَ وَقَالَتْ هَيْتَ لَكَ ۚ قَالَ مَعَاذَ ٱللَّهِ ۖ إِنَّهُۥ رَبِّىٓ أَحْسَنَ مَثْوَاىَ ۖ إِنَّهُۥ لَا يُفْلِحُ ٱلظَّـٰلِمُونَ ﴿٢٣﴾ وَلَقَدْ هَمَّتْ بِهِۦ ۖ وَهَمَّ بِهَا لَوْلَآ أَن رَّءَا بُرْهَـٰنَ رَبِّهِۦ ۚ كَذَٰلِكَ لِنَصْرِفَ عَنْهُ ٱلسُّوٓءَ وَٱلْفَحْشَآءَ ۚ إِنَّهُۥ مِنْ عِبَادِنَا ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿٢٤﴾ وَٱسْتَبَقَا ٱلْبَابَ وَقَدَّتْ قَمِيصَهُۥ مِن دُبُرٍۢ وَأَلْفَيَا سَيِّدَهَا لَدَا ٱلْبَابِ ۚ قَالَتْ مَا جَزَآءُ مَنْ أَرَادَ بِأَهْلِكَ سُوٓءًا إِلَّآ أَن يُسْجَنَ أَوْ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٢٥﴾
26. Hij (Jozef) zei: "Zij verleidde mij tegen mijn wil," en een getuige van haar familie getuigde: "Als zijn hemd aan de voorkant is gescheurd, dan heeft zij gelijk en behoort hij tot de leugenaars. 27. Maar als zijn hemd aan de achterkant is gescheurd, dan heeft zij gelogen en behoort hij tot de waarachtigen." 28. En toen hij (de getuige) zag dat zijn hemd aan de achterkant was gescheurd, zei hij: "Voorwaar, het was één van jullie listen. Voorwaar, jullie listen zijn enorm". 29. Jozef, wend je hier van af. En jij (o vrouw) vraag om vergeving voor jouw zonde. Voorwaar, jij behoort tot de zondaren.
قَالَ هِىَ رَٰوَدَتْنِى عَن نَّفْسِى ۚ وَشَهِدَ شَاهِدٌۭ مِّنْ أَهْلِهَآ إِن كَانَ قَمِيصُهُۥ قُدَّ مِن قُبُلٍۢ فَصَدَقَتْ وَهُوَ مِنَ ٱلْكَـٰذِبِينَ ﴿٢٦﴾ وَإِن كَانَ قَمِيصُهُۥ قُدَّ مِن دُبُرٍۢ فَكَذَبَتْ وَهُوَ مِنَ ٱلصَّـٰدِقِينَ ﴿٢٧﴾ فَلَمَّا رَءَا قَمِيصَهُۥ قُدَّ مِن دُبُرٍۢ قَالَ إِنَّهُۥ مِن كَيْدِكُنَّ ۖ إِنَّ كَيْدَكُنَّ عَظِيمٌۭ ﴿٢٨﴾ يُوسُفُ أَعْرِضْ عَنْ هَـٰذَا ۚ وَٱسْتَغْفِرِى لِذَنۢبِكِ ۖ إِنَّكِ كُنتِ مِنَ ٱلْخَاطِـِٔينَ ﴿٢٩﴾
30. En enkele vrouwen in de stad zeiden: "De vrouw van Al-ʿAzīez verleidt haar slaaf tegen zijn wil. Hij heeft haar hevig verliefd gemaakt. En voorwaar, wij zien haar in duidelijke dwaling verkeren." 31. Toen zij hoorde over hun kwaadsprekerij, liet zij hen komen en zij zette voor hen kussens gereed en zij voorzag eenieder van hen van een mes. Zij zei: "Kom tevoorschijn voor hen." En toen zij hem zagen waren zij van hem onder de indruk en verwondden zij hun handen, en zij zeiden: "Heilig is Allāh, dit is geen mens, dit is niets dan een nobele engel!" 32. Zij zei: "Dit is degene vanwege wie jullie mij verwijten. En voorzeker, ik heb geprobeerd hem te verleiden tegen zijn wil, waarop hij weigerde. Maar als hij niet doet wat ik beveel, dan zal hij zeker gevangen gezet worden en zal hij zeker tot de vernederden behoren."
وَقَالَ نِسْوَةٌۭ فِى ٱلْمَدِينَةِ ٱمْرَأَتُ ٱلْعَزِيزِ تُرَٰوِدُ فَتَىٰهَا عَن نَّفْسِهِۦ ۖ قَدْ شَغَفَهَا حُبًّا ۖ إِنَّا لَنَرَىٰهَا فِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٣٠﴾ فَلَمَّا سَمِعَتْ بِمَكْرِهِنَّ أَرْسَلَتْ إِلَيْهِنَّ وَأَعْتَدَتْ لَهُنَّ مُتَّكَـًۭٔا وَءَاتَتْ كُلَّ وَٰحِدَةٍۢ مِّنْهُنَّ سِكِّينًۭا وَقَالَتِ ٱخْرُجْ عَلَيْهِنَّ ۖ فَلَمَّا رَأَيْنَهُۥٓ أَكْبَرْنَهُۥ وَقَطَّعْنَ أَيْدِيَهُنَّ وَقُلْنَ حَـٰشَ لِلَّهِ مَا هَـٰذَا بَشَرًا إِنْ هَـٰذَآ إِلَّا مَلَكٌۭ كَرِيمٌۭ ﴿٣١﴾ قَالَتْ فَذَٰلِكُنَّ ٱلَّذِى لُمْتُنَّنِى فِيهِ ۖ وَلَقَدْ رَٰوَدتُّهُۥ عَن نَّفْسِهِۦ فَٱسْتَعْصَمَ ۖ وَلَئِن لَّمْ يَفْعَلْ مَآ ءَامُرُهُۥ لَيُسْجَنَنَّ وَلَيَكُونًۭا مِّنَ ٱلصَّـٰغِرِينَ ﴿٣٢﴾
33. Hij zei: "Mijn Heer, de gevangenschap is mij liever dan wat waar zij mij toe uitnodigt, als U hun list niet van mij afwendt, zal ik tot hen neigen, en zal ik tot de onwetenden behoren." 34. Toen verhoorde zijn Heer hem en wendde hun list van hem af. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende. 35. Vervolgens leek het hen, nadat zij de bewijzen hadden gezien (een goed plan) om hem voor een tijd gevangen te zetten.
قَالَ رَبِّ ٱلسِّجْنُ أَحَبُّ إِلَىَّ مِمَّا يَدْعُونَنِىٓ إِلَيْهِ ۖ وَإِلَّا تَصْرِفْ عَنِّى كَيْدَهُنَّ أَصْبُ إِلَيْهِنَّ وَأَكُن مِّنَ ٱلْجَـٰهِلِينَ ﴿٣٣﴾ فَٱسْتَجَابَ لَهُۥ رَبُّهُۥ فَصَرَفَ عَنْهُ كَيْدَهُنَّ ۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٣٤﴾ ثُمَّ بَدَا لَهُم مِّنۢ بَعْدِ مَا رَأَوُا۟ ٱلْـَٔايَـٰتِ لَيَسْجُنُنَّهُۥ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿٣٥﴾
36. En met hem kwamen twee jonge mannen in de gevangenis. Eén van hen zei: "Voorwaar, ik zag dat ik in een droom druiven perste." En de ander zei: "Ik zag dat ik in een droom brood op mijn hoofd droeg, waarvan de vogels aten. Vertel ons de uitleg ervan, wij beschouwen jou als behorende tot de kenners van droomuitleg."
وَدَخَلَ مَعَهُ ٱلسِّجْنَ فَتَيَانِ ۖ قَالَ أَحَدُهُمَآ إِنِّىٓ أَرَىٰنِىٓ أَعْصِرُ خَمْرًۭا ۖ وَقَالَ ٱلْـَٔاخَرُ إِنِّىٓ أَرَىٰنِىٓ أَحْمِلُ فَوْقَ رَأْسِى خُبْزًۭا تَأْكُلُ ٱلطَّيْرُ مِنْهُ ۖ نَبِّئْنَا بِتَأْوِيلِهِۦٓ ۖ إِنَّا نَرَىٰكَ مِنَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٣٦﴾
37. Hij zei: "Er zal geen voedsel tot jullie komen als levensvoorziening" of ik zal jullie vertellen over de uitleg ervan, vóórdat het jullie bereikt. Dat is wat mijn Heer mij heeft onderwezen. Voorwaar, ik heb de godsdienst verlaten van een volk dat niet in Allāh gelooft, en zij geloven niet in het Hiernanaals. 38. En ik volgde de godsdienst van mijn voorvaderen Abraham, Isaak en Jacob. Het past ons niet om iets als deelgenoot aan Allāh toe te kennen. Dat is één van de gunsten van Allāh aan ons en aan de mensen, maar de meeste mensen zijn niet dankbaar." 39. (Jozef zei:) "O mijn medegevangenen, zijn verschillende heren beter, of Allāh, de Ene, de Overweldiger? 40. Wat jullie naast Hem aanbidden zijn slechts namen die jullie en jullie vaderen hebben gegeven. Allāh heeft hiervoor geen bewijs neergezonden. Het oordeel is slechts aan Allāh. Hij beveeft dat jullie niets aanbidden behalve Hem: dat is de ware godsdienst maar de meeste mensen weten het niet."
قَالَ لَا يَأْتِيكُمَا طَعَامٌۭ تُرْزَقَانِهِۦٓ إِلَّا نَبَّأْتُكُمَا بِتَأْوِيلِهِۦ قَبْلَ أَن يَأْتِيَكُمَا ۚ ذَٰلِكُمَا مِمَّا عَلَّمَنِى رَبِّىٓ ۚ إِنِّى تَرَكْتُ مِلَّةَ قَوْمٍۢ لَّا يُؤْمِنُونَ بِٱللَّهِ وَهُم بِٱلْـَٔاخِرَةِ هُمْ كَـٰفِرُونَ ﴿٣٧﴾ وَٱتَّبَعْتُ مِلَّةَ ءَابَآءِىٓ إِبْرَٰهِيمَ وَإِسْحَـٰقَ وَيَعْقُوبَ ۚ مَا كَانَ لَنَآ أَن نُّشْرِكَ بِٱللَّهِ مِن شَىْءٍۢ ۚ ذَٰلِكَ مِن فَضْلِ ٱللَّهِ عَلَيْنَا وَعَلَى ٱلنَّاسِ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَشْكُرُونَ ﴿٣٨﴾ يَـٰصَـٰحِبَىِ ٱلسِّجْنِ ءَأَرْبَابٌۭ مُّتَفَرِّقُونَ خَيْرٌ أَمِ ٱللَّهُ ٱلْوَٰحِدُ ٱلْقَهَّارُ ﴿٣٩﴾ مَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِهِۦٓ إِلَّآ أَسْمَآءًۭ سَمَّيْتُمُوهَآ أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُم مَّآ أَنزَلَ ٱللَّهُ بِهَا مِن سُلْطَـٰنٍ ۚ إِنِ ٱلْحُكْمُ إِلَّا لِلَّهِ ۚ أَمَرَ أَلَّا تَعْبُدُوٓا۟ إِلَّآ إِيَّاهُ ۚ ذَٰلِكَ ٱلدِّينُ ٱلْقَيِّمُ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٤٠﴾
41. O mijn medegevangenen, wat één van jullie betreft; hij zal voor zijn heer wijn inschenken. Wat de andere betreft hij zal gekruisigd worden en de vogels zullen van zijn hoofd eten. De zaak waarover jullie vragen, is reeds besloten." 42. En hij zei tegen de andere, van wie hij dacht dat hij gered zou worden: "Noem mij tegenover jouw heer." Maar de Satan maakt dat hij vergat zijn naam te noemen voor zijn heer. Daarom verbleef hij een aantal jaren in de gevangenis.
يَـٰصَـٰحِبَىِ ٱلسِّجْنِ أَمَّآ أَحَدُكُمَا فَيَسْقِى رَبَّهُۥ خَمْرًۭا ۖ وَأَمَّا ٱلْـَٔاخَرُ فَيُصْلَبُ فَتَأْكُلُ ٱلطَّيْرُ مِن رَّأْسِهِۦ ۚ قُضِىَ ٱلْأَمْرُ ٱلَّذِى فِيهِ تَسْتَفْتِيَانِ ﴿٤١﴾ وَقَالَ لِلَّذِى ظَنَّ أَنَّهُۥ نَاجٍۢ مِّنْهُمَا ٱذْكُرْنِى عِندَ رَبِّكَ فَأَنسَىٰهُ ٱلشَّيْطَـٰنُ ذِكْرَ رَبِّهِۦ فَلَبِثَ فِى ٱلسِّجْنِ بِضْعَ سِنِينَ ﴿٤٢﴾
43. En de koning zei: "Ik zag in een droom zeven vette koeien, die verslonden werden door zeven magere koeien, en zeven groene korenaren en (zeven) andere verdorde. O jullie vooraanstaanden, legt mijn droom uit, als jullie kenners van droomuitleg zijn." 44. Zij zeiden: "Dit is een verwarde mengeling van dromen, en wij zijn geen kenners van de dromenuitleg." 45. En degene die gered werd van hen, herinnerde het zich na een tijd, en zei: "Ik zal jullie de uitleg ervan vertellen, zendt mij daarom."
وَقَالَ ٱلْمَلِكُ إِنِّىٓ أَرَىٰ سَبْعَ بَقَرَٰتٍۢ سِمَانٍۢ يَأْكُلُهُنَّ سَبْعٌ عِجَافٌۭ وَسَبْعَ سُنۢبُلَـٰتٍ خُضْرٍۢ وَأُخَرَ يَابِسَـٰتٍۢ ۖ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْمَلَأُ أَفْتُونِى فِى رُءْيَـٰىَ إِن كُنتُمْ لِلرُّءْيَا تَعْبُرُونَ ﴿٤٣﴾ قَالُوٓا۟ أَضْغَـٰثُ أَحْلَـٰمٍۢ ۖ وَمَا نَحْنُ بِتَأْوِيلِ ٱلْأَحْلَـٰمِ بِعَـٰلِمِينَ ﴿٤٤﴾ وَقَالَ ٱلَّذِى نَجَا مِنْهُمَا وَٱدَّكَرَ بَعْدَ أُمَّةٍ أَنَا۠ أُنَبِّئُكُم بِتَأْوِيلِهِۦ فَأَرْسِلُونِ ﴿٤٥﴾
46. (Hij zei:) "O Jozef, de zeer waarachtige, leg ons uit over de zeven vette koeien die verslonden werden door zeven magere koeien en over de groene korenaren en de andere (zeven) verdorde, opdat ik terug zal gaan naar de mensen. Hopelijk zullen zij (het) weten." 47. Hij (Jozef) zei: "Jullie zullen zeven jaren zaaien zoals gewoonlijk, en wat jullie oogsten, laat het in de aren, behalve een klein gedeelte dat jullie eten. 48. En daarna komen zeven moeilijke jaren die alles verteren wat jullie opgeslagen hebben, behalve wat jullie (veilig) bewaard hebben. 49. Vervolgens komt daarna een jaar waarin de mensen regen zullen krijgen en daarin zullen zij persen."
يُوسُفُ أَيُّهَا ٱلصِّدِّيقُ أَفْتِنَا فِى سَبْعِ بَقَرَٰتٍۢ سِمَانٍۢ يَأْكُلُهُنَّ سَبْعٌ عِجَافٌۭ وَسَبْعِ سُنۢبُلَـٰتٍ خُضْرٍۢ وَأُخَرَ يَابِسَـٰتٍۢ لَّعَلِّىٓ أَرْجِعُ إِلَى ٱلنَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَعْلَمُونَ ﴿٤٦﴾ قَالَ تَزْرَعُونَ سَبْعَ سِنِينَ دَأَبًۭا فَمَا حَصَدتُّمْ فَذَرُوهُ فِى سُنۢبُلِهِۦٓ إِلَّا قَلِيلًۭا مِّمَّا تَأْكُلُونَ ﴿٤٧﴾ ثُمَّ يَأْتِى مِنۢ بَعْدِ ذَٰلِكَ سَبْعٌۭ شِدَادٌۭ يَأْكُلْنَ مَا قَدَّمْتُمْ لَهُنَّ إِلَّا قَلِيلًۭا مِّمَّا تُحْصِنُونَ ﴿٤٨﴾ ثُمَّ يَأْتِى مِنۢ بَعْدِ ذَٰلِكَ عَامٌۭ فِيهِ يُغَاثُ ٱلنَّاسُ وَفِيهِ يَعْصِرُونَ ﴿٤٩﴾
50. En hij (de koning) zei: "Breng hem (Jozef) bij mij." En toen de gezant bij hem kwam, zei hij (Jozef): "Ga terug naar jouw heer en vraag hem hoe het is met de vrouwen die hun handen verwondden. Voorwaar, mijn Heer weet van hun list." 51. Hij (de koning) zei (tot de vrouwen): "Wat was er met jullie toen jullie probeerden hem te verleiden, tegen zijn wil? Zij zeiden: "Heilig is Allāh, wij weten geen kwaad van hem." Zij (de vrouw van Al-ʿAzīez) zei: "De waarheid is gebleken, ik probeerde hem tegen zijn wil te verleiden. En voorwaar, hij behoort zeker tot de waarachtigen." 52. (Jozef zei:) "Laat hem (Al-ʿAzīez) weten dat ik hem niet heb verraden tijdens zijn afwijzigheid. En voorwaar, Allāh leidt de at van de verraders niet. 53. Ik verklaar dat ikzelf niet onschuldig ben. Voorwaar, de ziel spoort aan tot het kwade, behalve bij wie door mijn Heer begenadigd is. Voorwaar, mijn Heer is Vergevingsgezind, Meest Barmhartig."
وَقَالَ ٱلْمَلِكُ ٱئْتُونِى بِهِۦ ۖ فَلَمَّا جَآءَهُ ٱلرَّسُولُ قَالَ ٱرْجِعْ إِلَىٰ رَبِّكَ فَسْـَٔلْهُ مَا بَالُ ٱلنِّسْوَةِ ٱلَّـٰتِى قَطَّعْنَ أَيْدِيَهُنَّ ۚ إِنَّ رَبِّى بِكَيْدِهِنَّ عَلِيمٌۭ ﴿٥٠﴾ قَالَ مَا خَطْبُكُنَّ إِذْ رَٰوَدتُّنَّ يُوسُفَ عَن نَّفْسِهِۦ ۚ قُلْنَ حَـٰشَ لِلَّهِ مَا عَلِمْنَا عَلَيْهِ مِن سُوٓءٍۢ ۚ قَالَتِ ٱمْرَأَتُ ٱلْعَزِيزِ ٱلْـَٔـٰنَ حَصْحَصَ ٱلْحَقُّ أَنَا۠ رَٰوَدتُّهُۥ عَن نَّفْسِهِۦ وَإِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلصَّـٰدِقِينَ ﴿٥١﴾ ذَٰلِكَ لِيَعْلَمَ أَنِّى لَمْ أَخُنْهُ بِٱلْغَيْبِ وَأَنَّ ٱللَّهَ لَا يَهْدِى كَيْدَ ٱلْخَآئِنِينَ ﴿٥٢﴾ وَمَآ أُبَرِّئُ نَفْسِىٓ ۚ إِنَّ ٱلنَّفْسَ لَأَمَّارَةٌۢ بِٱلسُّوٓءِ إِلَّا مَا رَحِمَ رَبِّىٓ ۚ إِنَّ رَبِّى غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٥٣﴾
54. En de koning zei: "Breng hem bij mij, ik maak hem tot mijn vertrouweling. En toen hij tot hem sprak, zei hij: "Voorwaar, vandaag ben jij aan onze zijde een geëerde en betrouwbare." 55. Hij zei: "Maak mij (beheerder) over de schatten van het land. Voorwaar, ik ben een kundige beheerder." 56. En zo gaven Wij Jozef een machtige positie in het land, hij vestigde zich daarin zoals hij wilde. Wij geven onze barmhartigheid aan wie Wij willen, Wij doen de beloning van de weldoeners niet verloren gaan. 57. En de beloning van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen die geloofden en (Allāh) vreesden.
وَقَالَ ٱلْمَلِكُ ٱئْتُونِى بِهِۦٓ أَسْتَخْلِصْهُ لِنَفْسِى ۖ فَلَمَّا كَلَّمَهُۥ قَالَ إِنَّكَ ٱلْيَوْمَ لَدَيْنَا مَكِينٌ أَمِينٌۭ ﴿٥٤﴾ قَالَ ٱجْعَلْنِى عَلَىٰ خَزَآئِنِ ٱلْأَرْضِ ۖ إِنِّى حَفِيظٌ عَلِيمٌۭ ﴿٥٥﴾ وَكَذَٰلِكَ مَكَّنَّا لِيُوسُفَ فِى ٱلْأَرْضِ يَتَبَوَّأُ مِنْهَا حَيْثُ يَشَآءُ ۚ نُصِيبُ بِرَحْمَتِنَا مَن نَّشَآءُ ۖ وَلَا نُضِيعُ أَجْرَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٥٦﴾ وَلَأَجْرُ ٱلْـَٔاخِرَةِ خَيْرٌۭ لِّلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَكَانُوا۟ يَتَّقُونَ ﴿٥٧﴾
58. En de broeders van Jozef kwamen en zij traden bij hem binnen. Toen herkende hij hen, terwijl zij hem niet herkenden. 59. En toen hij hen had voorzien van proviand, zei hij: "Breng mij jullie broeder van jullie vaders kant (Benjamin). Zien jullie niet dat ik de volle maat geef, en dat ik de beste van de gastheren ben? 60. Als jullie hem niet bij mij brengen, krijgen jullie geen maat (graan) meer en benader mij (dan) niet meer." 61. Zij zeiden: "Wij zullen proberen om zijn vader over te halen om hem mee te laten komen. Voorwaar, wij zullen het zeker doen." 62. Hij (Jozef) zei tegen zijn gezel: "Stop hun ruilmiddelen in hun proviandzakken, zodat zij het kunnen ontdekken als zij terugkeren tot hun familie. Hopelijk zullen zij terugkeren."
وَجَآءَ إِخْوَةُ يُوسُفَ فَدَخَلُوا۟ عَلَيْهِ فَعَرَفَهُمْ وَهُمْ لَهُۥ مُنكِرُونَ ﴿٥٨﴾ وَلَمَّا جَهَّزَهُم بِجَهَازِهِمْ قَالَ ٱئْتُونِى بِأَخٍۢ لَّكُم مِّنْ أَبِيكُمْ ۚ أَلَا تَرَوْنَ أَنِّىٓ أُوفِى ٱلْكَيْلَ وَأَنَا۠ خَيْرُ ٱلْمُنزِلِينَ ﴿٥٩﴾ فَإِن لَّمْ تَأْتُونِى بِهِۦ فَلَا كَيْلَ لَكُمْ عِندِى وَلَا تَقْرَبُونِ ﴿٦٠﴾ قَالُوا۟ سَنُرَٰوِدُ عَنْهُ أَبَاهُ وَإِنَّا لَفَـٰعِلُونَ ﴿٦١﴾ وَقَالَ لِفِتْيَـٰنِهِ ٱجْعَلُوا۟ بِضَـٰعَتَهُمْ فِى رِحَالِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَعْرِفُونَهَآ إِذَا ٱنقَلَبُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَهْلِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿٦٢﴾
63. Toen zij bij hun vader terugkeerden, zeiden zij: "O onze vader, het graan wordt ons onthouden, laat onze broeder met ons mee gaan, zodat wij graan krijgen. En voorwaar, wij zullen zeker over hem waken." 64. Hij (Jacob) zei: "Ik zal hem niet aan jullie toevertrouwen, zoals ik jullie eerder zijn broeder aan jullie toevertrouwde. Allāh is de beste Waker, en Hij is de Meest Barmhartige der erbarmers." 65. Toen zij hun proviandzak openmaakten, vonden zij hun ruilmiddelen, en zij zeiden: "O onze vader, wat wensen wij nog meer? Dit zijn de onze goederen die aan ons teruggegeven zijn, en wij kunnen over onze broeder waken en wij kunnen een extra maat (graan) krijgen, zoveel als een kameel kan dragen. Dat is een makkelijke maat."
فَلَمَّا رَجَعُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَبِيهِمْ قَالُوا۟ يَـٰٓأَبَانَا مُنِعَ مِنَّا ٱلْكَيْلُ فَأَرْسِلْ مَعَنَآ أَخَانَا نَكْتَلْ وَإِنَّا لَهُۥ لَحَـٰفِظُونَ ﴿٦٣﴾ قَالَ هَلْ ءَامَنُكُمْ عَلَيْهِ إِلَّا كَمَآ أَمِنتُكُمْ عَلَىٰٓ أَخِيهِ مِن قَبْلُ ۖ فَٱللَّهُ خَيْرٌ حَـٰفِظًۭا ۖ وَهُوَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿٦٤﴾ وَلَمَّا فَتَحُوا۟ مَتَـٰعَهُمْ وَجَدُوا۟ بِضَـٰعَتَهُمْ رُدَّتْ إِلَيْهِمْ ۖ قَالُوا۟ يَـٰٓأَبَانَا مَا نَبْغِى ۖ هَـٰذِهِۦ بِضَـٰعَتُنَا رُدَّتْ إِلَيْنَا ۖ وَنَمِيرُ أَهْلَنَا وَنَحْفَظُ أَخَانَا وَنَزْدَادُ كَيْلَ بَعِيرٍۢ ۖ ذَٰلِكَ كَيْلٌۭ يَسِيرٌۭ ﴿٦٥﴾
66. Hij (Jacob) zei: "Ik zal hem nooit met jullie mee laten gaan, vóórdat jullie een belofte afleggen in de Naam van Allāh: dat jullie hem zeker bij mij terug zullen brengen, behalve als jullie omsingeld worden." Toen zij hun beloften afgelegd hadden, zei hij: "Allāh is Gelitige van wat wij gezegd hebben." 67. Hij zei: "O mijn zonen, ga niet door één poort naar binnen, maar ga door verschillende poorten naar binnen. Ik ken niets voor jullie doen tegen (de wil van) Allāh, het oordeel is slechts aan Allāh. Op Hem heb ik mijn vertrouwen gesteld. En laten zij die vertrouwen hebben op Hem hun vertrouwen stellen." 68. En toen zij binnentraden zoals hun vader bevolen had, hielp hen dat niets tegen de beschikking van Allāh. Het was niets dan een wens van Jacob waartoe hij besloten had. Voorwaar, hij (Jacob) is zeker de bezitter van kennis omdat Wij hem onderwezen hebben, maar de meeste mensen weten (het) niet."
قَالَ لَنْ أُرْسِلَهُۥ مَعَكُمْ حَتَّىٰ تُؤْتُونِ مَوْثِقًۭا مِّنَ ٱللَّهِ لَتَأْتُنَّنِى بِهِۦٓ إِلَّآ أَن يُحَاطَ بِكُمْ ۖ فَلَمَّآ ءَاتَوْهُ مَوْثِقَهُمْ قَالَ ٱللَّهُ عَلَىٰ مَا نَقُولُ وَكِيلٌۭ ﴿٦٦﴾ وَقَالَ يَـٰبَنِىَّ لَا تَدْخُلُوا۟ مِنۢ بَابٍۢ وَٰحِدٍۢ وَٱدْخُلُوا۟ مِنْ أَبْوَٰبٍۢ مُّتَفَرِّقَةٍۢ ۖ وَمَآ أُغْنِى عَنكُم مِّنَ ٱللَّهِ مِن شَىْءٍ ۖ إِنِ ٱلْحُكْمُ إِلَّا لِلَّهِ ۖ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ ۖ وَعَلَيْهِ فَلْيَتَوَكَّلِ ٱلْمُتَوَكِّلُونَ ﴿٦٧﴾ وَلَمَّا دَخَلُوا۟ مِنْ حَيْثُ أَمَرَهُمْ أَبُوهُم مَّا كَانَ يُغْنِى عَنْهُم مِّنَ ٱللَّهِ مِن شَىْءٍ إِلَّا حَاجَةًۭ فِى نَفْسِ يَعْقُوبَ قَضَىٰهَا ۚ وَإِنَّهُۥ لَذُو عِلْمٍۢ لِّمَا عَلَّمْنَـٰهُ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٦٨﴾
69. Toen zij bij Jozef binnenkwamen, nam hij zijn broeder (Benjamin) met zich mee naar zijn plaats, en zei: "Voorwaar, ik ben jouw broeder, treur daarom niet over wat zij plachten te doen." 70. Toen hij hen van proviand voorzien had, stopte Jozef zijn drinkbeker in de proviandzak van zijn broeder. Toen riep een oproeper: "O jullie van de karavaan! Voorwaar, jullie zijn zeker dieven!" 71. Zij zeiden, terwijl zij op hen toekwamen: "Wat missen jullie?" 72. Zij zeiden: "Wij missen de drinkbeker van de koning, en wie hem terugbrengt zal een kameellading graan doen toekomen, dat garandeer ik." 73. Zij (de broeders van Jozef) zeiden: "Wij zweren bij Allāh dat jullie zeker weten dat wij niet gekomen zijn om in het land verderf te zaaien en wij zijn ook geen dieven." 74. Zij zeiden: "Wat zal de vergelding zijn als jullie leugenaars zijn?" 75. Zij zeiden: "De bestraffing van degene bij wie de drinkbeker in zijn proviandzak gevonden wordt is dat hij zelf (als een slaaf) vastgehouden zal worden. Zo bestraffen wij de onrechtplegers."
وَلَمَّا دَخَلُوا۟ عَلَىٰ يُوسُفَ ءَاوَىٰٓ إِلَيْهِ أَخَاهُ ۖ قَالَ إِنِّىٓ أَنَا۠ أَخُوكَ فَلَا تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿٦٩﴾ فَلَمَّا جَهَّزَهُم بِجَهَازِهِمْ جَعَلَ ٱلسِّقَايَةَ فِى رَحْلِ أَخِيهِ ثُمَّ أَذَّنَ مُؤَذِّنٌ أَيَّتُهَا ٱلْعِيرُ إِنَّكُمْ لَسَـٰرِقُونَ ﴿٧٠﴾ قَالُوا۟ وَأَقْبَلُوا۟ عَلَيْهِم مَّاذَا تَفْقِدُونَ ﴿٧١﴾ قَالُوا۟ نَفْقِدُ صُوَاعَ ٱلْمَلِكِ وَلِمَن جَآءَ بِهِۦ حِمْلُ بَعِيرٍۢ وَأَنَا۠ بِهِۦ زَعِيمٌۭ ﴿٧٢﴾ قَالُوا۟ تَٱللَّهِ لَقَدْ عَلِمْتُم مَّا جِئْنَا لِنُفْسِدَ فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا كُنَّا سَـٰرِقِينَ ﴿٧٣﴾ قَالُوا۟ فَمَا جَزَٰٓؤُهُۥٓ إِن كُنتُمْ كَـٰذِبِينَ ﴿٧٤﴾ قَالُوا۟ جَزَٰٓؤُهُۥ مَن وُجِدَ فِى رَحْلِهِۦ فَهُوَ جَزَٰٓؤُهُۥ ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٧٥﴾
76. Toen begon hij (Jozef) hun proviandzakken te onderzoeken, vóór de proviandzak van zijn broeder, vervolgens haalde hij haar (de drinkbeker) uit de proviandzak van zijn broeder (Benjamin). Zo maakten Wij het plan voor Jozef. Het pastte hem niet om zijn broeder te bestraffen volgens de wet van de koning, behalve als Allāh dat wilde. Wij verhogen de rang van wie Wij willen. En boven iedere bezitter van kennis, is er iemand met nog meer kennis. 77. Zij zeiden: "Als hij steelt, voorzeker een broeder van hem heeft eerder gestolen." Jozef had dit geheim gehouden en niet aan hen verteld. Hij zei: "Jullie hebben een slechtere plaats hij Allāh en Allāh weet beter wat jullie beschrijven." 78. Zij zeiden, "O Al-ʿAzīez, voorwaar, hij heeft een oude vader, en neem daarom een van ons in plaats van hem. Voorwaar, wij zien dat jij tot de weldoeners behoort." 79. Hij (Jozef) zei: "Ik zoek mijn toevlucht tot Allāh, dat wij iemand zouden vastnemen, behalve degene hij wie wij onze goederen aangetroffen hebben. Anders zouden wij zeker tot de onrechtplegers behoren."
فَبَدَأَ بِأَوْعِيَتِهِمْ قَبْلَ وِعَآءِ أَخِيهِ ثُمَّ ٱسْتَخْرَجَهَا مِن وِعَآءِ أَخِيهِ ۚ كَذَٰلِكَ كِدْنَا لِيُوسُفَ ۖ مَا كَانَ لِيَأْخُذَ أَخَاهُ فِى دِينِ ٱلْمَلِكِ إِلَّآ أَن يَشَآءَ ٱللَّهُ ۚ نَرْفَعُ دَرَجَـٰتٍۢ مَّن نَّشَآءُ ۗ وَفَوْقَ كُلِّ ذِى عِلْمٍ عَلِيمٌۭ ﴿٧٦﴾ قَالُوٓا۟ إِن يَسْرِقْ فَقَدْ سَرَقَ أَخٌۭ لَّهُۥ مِن قَبْلُ ۚ فَأَسَرَّهَا يُوسُفُ فِى نَفْسِهِۦ وَلَمْ يُبْدِهَا لَهُمْ ۚ قَالَ أَنتُمْ شَرٌّۭ مَّكَانًۭا ۖ وَٱللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا تَصِفُونَ ﴿٧٧﴾ قَالُوا۟ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْعَزِيزُ إِنَّ لَهُۥٓ أَبًۭا شَيْخًۭا كَبِيرًۭا فَخُذْ أَحَدَنَا مَكَانَهُۥٓ ۖ إِنَّا نَرَىٰكَ مِنَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٧٨﴾ قَالَ مَعَاذَ ٱللَّهِ أَن نَّأْخُذَ إِلَّا مَن وَجَدْنَا مَتَـٰعَنَا عِندَهُۥٓ إِنَّآ إِذًۭا لَّظَـٰلِمُونَ ﴿٧٩﴾
80. Toen zij wanhoopten aan de beslissing van hem (Jozef), overleg plegend in het geheim, zei de oudste van hen: "Weten jullie niet dat jullie vader een belofte van jullie heeft aanvaard in de Naam van Allāh? Jullie waren eerder nalatig met Jozef Daarom zal ik het land nimmer verlaten totdat mijn vader mij toestemming geeft, of Allāh aan mij de beslissing geeft. En Hij is de Beste der rechters. 81. Keer terug naar jullie vader en zeg hem: "O onze vader, voorwaar, uw zoon heeft gestolen en wij kunnen alleen getuigen zijn van wat wij weten. En wij zijn geen waker over het verborgene. 82. En vraag aan (de bewoners van) het land waar wij woonden, en (hij) de karavaan die wij ontmoetten. En voorwaar, wij zijn zeker waarachtigen."
فَلَمَّا ٱسْتَيْـَٔسُوا۟ مِنْهُ خَلَصُوا۟ نَجِيًّۭا ۖ قَالَ كَبِيرُهُمْ أَلَمْ تَعْلَمُوٓا۟ أَنَّ أَبَاكُمْ قَدْ أَخَذَ عَلَيْكُم مَّوْثِقًۭا مِّنَ ٱللَّهِ وَمِن قَبْلُ مَا فَرَّطتُمْ فِى يُوسُفَ ۖ فَلَنْ أَبْرَحَ ٱلْأَرْضَ حَتَّىٰ يَأْذَنَ لِىٓ أَبِىٓ أَوْ يَحْكُمَ ٱللَّهُ لِى ۖ وَهُوَ خَيْرُ ٱلْحَـٰكِمِينَ ﴿٨٠﴾ ٱرْجِعُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَبِيكُمْ فَقُولُوا۟ يَـٰٓأَبَانَآ إِنَّ ٱبْنَكَ سَرَقَ وَمَا شَهِدْنَآ إِلَّا بِمَا عَلِمْنَا وَمَا كُنَّا لِلْغَيْبِ حَـٰفِظِينَ ﴿٨١﴾ وَسْـَٔلِ ٱلْقَرْيَةَ ٱلَّتِى كُنَّا فِيهَا وَٱلْعِيرَ ٱلَّتِىٓ أَقْبَلْنَا فِيهَا ۖ وَإِنَّا لَصَـٰدِقُونَ ﴿٨٢﴾
83. Hij (Jacob) zei: "Welnee, jullie hebben voor jullie zelf iets moois verzonnen (Mijn) geduld is goed. Hopelijk brengt Allāh hen allen terug bij mij. Voorwaar, Hij is de Alwetende, de Alwijze." 84. En hij (Jacob) wendde zich af van hen en zei: "Ik heb medelijden met Jozef," en zijn ogen werden wit van verdriet en hij beheerste zijn woede. 85. Zij zeiden: "Bij Allāh, jij zal aan Jozef blijven denken totdat je er ziek van wordt of jij behoort tot hen die te gronde gaan." 86. Hij zei: "Voorwaar, alleen bij Allāh klaag ik over mijn ellende en verdriet, en ik weet van Allāh wat jullie niet weten." 87. "O mijn zonen, ga heen om nieuws in te winnen over Jozef en zijn broeder en wanhoop niet aan de Genade van Allāh. Voorwaar, niemand wanhoopt aan de Genade van Allāh, behalve het ongelovige volk."
قَالَ بَلْ سَوَّلَتْ لَكُمْ أَنفُسُكُمْ أَمْرًۭا ۖ فَصَبْرٌۭ جَمِيلٌ ۖ عَسَى ٱللَّهُ أَن يَأْتِيَنِى بِهِمْ جَمِيعًا ۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْعَلِيمُ ٱلْحَكِيمُ ﴿٨٣﴾ وَتَوَلَّىٰ عَنْهُمْ وَقَالَ يَـٰٓأَسَفَىٰ عَلَىٰ يُوسُفَ وَٱبْيَضَّتْ عَيْنَاهُ مِنَ ٱلْحُزْنِ فَهُوَ كَظِيمٌۭ ﴿٨٤﴾ قَالُوا۟ تَٱللَّهِ تَفْتَؤُا۟ تَذْكُرُ يُوسُفَ حَتَّىٰ تَكُونَ حَرَضًا أَوْ تَكُونَ مِنَ ٱلْهَـٰلِكِينَ ﴿٨٥﴾ قَالَ إِنَّمَآ أَشْكُوا۟ بَثِّى وَحُزْنِىٓ إِلَى ٱللَّهِ وَأَعْلَمُ مِنَ ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٨٦﴾ يَـٰبَنِىَّ ٱذْهَبُوا۟ فَتَحَسَّسُوا۟ مِن يُوسُفَ وَأَخِيهِ وَلَا تَا۟يْـَٔسُوا۟ مِن رَّوْحِ ٱللَّهِ ۖ إِنَّهُۥ لَا يَا۟يْـَٔسُ مِن رَّوْحِ ٱللَّهِ إِلَّا ٱلْقَوْمُ ٱلْكَـٰفِرُونَ ﴿٨٧﴾
88. Toen zij bij hem (Jozef) binnenkwamen, zeiden zij: "O Al-ʿAzīez, wij en onze familie zijn getroffen door ellende, en wij komen goederen brengen die niet waardevol zijn, dus geef ons daarom de volle maat en schenk ons (een gift). Voorwaar, Allāh beloont de schenkers." 89. Hij zei: "Beseften jullie wat jullie met Jozef en zijn broeder gedaan hebben, toen jullie onwetend waren?" 90. Zij zeiden: "Ben jij echt Jozef?" Hij antwoordde: "Ik ben Jozef en dit is mijn broeder. Allāh heeft ons genade geschonken. Voorwaar, wie (Allāh) vreest en geduldig is: voorwaar, Allāh doet de beloning van de weldoeners niet verloren gaan."
فَلَمَّا دَخَلُوا۟ عَلَيْهِ قَالُوا۟ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلْعَزِيزُ مَسَّنَا وَأَهْلَنَا ٱلضُّرُّ وَجِئْنَا بِبِضَـٰعَةٍۢ مُّزْجَىٰةٍۢ فَأَوْفِ لَنَا ٱلْكَيْلَ وَتَصَدَّقْ عَلَيْنَآ ۖ إِنَّ ٱللَّهَ يَجْزِى ٱلْمُتَصَدِّقِينَ ﴿٨٨﴾ قَالَ هَلْ عَلِمْتُم مَّا فَعَلْتُم بِيُوسُفَ وَأَخِيهِ إِذْ أَنتُمْ جَـٰهِلُونَ ﴿٨٩﴾ قَالُوٓا۟ أَءِنَّكَ لَأَنتَ يُوسُفُ ۖ قَالَ أَنَا۠ يُوسُفُ وَهَـٰذَآ أَخِى ۖ قَدْ مَنَّ ٱللَّهُ عَلَيْنَآ ۖ إِنَّهُۥ مَن يَتَّقِ وَيَصْبِرْ فَإِنَّ ٱللَّهَ لَا يُضِيعُ أَجْرَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٩٠﴾
91. Zij zeiden: "Bij Allāh, voorzeker, Allāh heeft jou boven ons verheven. Voorwaar, wij waren zeker zondaren." 92. Hij zei: "Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. En hopelijk vergeeft Allāh jullie, en Hij is de Meest Barmhartige der erbarmers. 93. Neem dit hemd van mij met jullie mee, legt het vervolgens op het gezicht van mijn vader, dan zal hij weer kunnen zien. En breng al jullie familieleden bij mij."
قَالُوا۟ تَٱللَّهِ لَقَدْ ءَاثَرَكَ ٱللَّهُ عَلَيْنَا وَإِن كُنَّا لَخَـٰطِـِٔينَ ﴿٩١﴾ قَالَ لَا تَثْرِيبَ عَلَيْكُمُ ٱلْيَوْمَ ۖ يَغْفِرُ ٱللَّهُ لَكُمْ ۖ وَهُوَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿٩٢﴾ ٱذْهَبُوا۟ بِقَمِيصِى هَـٰذَا فَأَلْقُوهُ عَلَىٰ وَجْهِ أَبِى يَأْتِ بَصِيرًۭا وَأْتُونِى بِأَهْلِكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٩٣﴾
94. En toen de karavaan het land uittrok, zei hun vader. "Voorwaar, ik ruik de geur van Jozef, als jullie mij niet als zwakzinnig zouden beschouwen (zou ik jullie vertellen dat Jozef nog leeft.)" 95. Zij zeiden: "Bij Allāh, voorwaar, jij verkeert nog in je oude waanvoorstelling!" 96. En toen de verkondiger van het goede nieuws kwam, legde hij het (hemd) op zijn gezicht, hij (Jacob) kreeg vervolgens zijn gezichtsvermogen terug, en zei: "Voorwaar, heb ik jullie niet gezegd dat ik van Allāh weet wat jullie niet weten?" 97. Zij zeiden: "O onze vader, vraag voor ons vergeving voor onze zonden. Voorwaar, wij waren zondaren." 98. Hij (Jacob) zei: "Ik zal mijn Heer vergeving voor jullie vragen. Voorwaar, Hij is de Vergevingsgezinde, de Meest Barmhartige."
وَلَمَّا فَصَلَتِ ٱلْعِيرُ قَالَ أَبُوهُمْ إِنِّى لَأَجِدُ رِيحَ يُوسُفَ ۖ لَوْلَآ أَن تُفَنِّدُونِ ﴿٩٤﴾ قَالُوا۟ تَٱللَّهِ إِنَّكَ لَفِى ضَلَـٰلِكَ ٱلْقَدِيمِ ﴿٩٥﴾ فَلَمَّآ أَن جَآءَ ٱلْبَشِيرُ أَلْقَىٰهُ عَلَىٰ وَجْهِهِۦ فَٱرْتَدَّ بَصِيرًۭا ۖ قَالَ أَلَمْ أَقُل لَّكُمْ إِنِّىٓ أَعْلَمُ مِنَ ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٩٦﴾ قَالُوا۟ يَـٰٓأَبَانَا ٱسْتَغْفِرْ لَنَا ذُنُوبَنَآ إِنَّا كُنَّا خَـٰطِـِٔينَ ﴿٩٧﴾ قَالَ سَوْفَ أَسْتَغْفِرُ لَكُمْ رَبِّىٓ ۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْغَفُورُ ٱلرَّحِيمُ ﴿٩٨﴾
99. Toen zij binnenkwamen bij Jozef, omhelsde hij zijn onders, en hij zei: "Ga Egypte binnen. Als Allāh het wil, zullen jullie veilig zijn." 100. En hij bracht zijn ouders naar de slaapplaats. En zij wierpen zich ter aarde voor hem (Jozef). En hij zei: "O mijn vader, dit is de uitleg van mijn vroegere droom; waarlijk, mijn Heer heeft het werkelijkheid laten worden. En waarlijk, mijn Heer heeft goed voor mij gezorgd toen hij mij vrijgelaten heeft uit de gevangenis en toen hij jullie uit de woestijn bracht, nadat de Satan de relatie tussen mij en mijn broeders verbroken had. Voorwaar, mijn Heer is Zachtmoedig voor wie Hij wil. Voorwaar, Hij is de Alwetende, de Alwijze.
فَلَمَّا دَخَلُوا۟ عَلَىٰ يُوسُفَ ءَاوَىٰٓ إِلَيْهِ أَبَوَيْهِ وَقَالَ ٱدْخُلُوا۟ مِصْرَ إِن شَآءَ ٱللَّهُ ءَامِنِينَ ﴿٩٩﴾ وَرَفَعَ أَبَوَيْهِ عَلَى ٱلْعَرْشِ وَخَرُّوا۟ لَهُۥ سُجَّدًۭا ۖ وَقَالَ يَـٰٓأَبَتِ هَـٰذَا تَأْوِيلُ رُءْيَـٰىَ مِن قَبْلُ قَدْ جَعَلَهَا رَبِّى حَقًّۭا ۖ وَقَدْ أَحْسَنَ بِىٓ إِذْ أَخْرَجَنِى مِنَ ٱلسِّجْنِ وَجَآءَ بِكُم مِّنَ ٱلْبَدْوِ مِنۢ بَعْدِ أَن نَّزَغَ ٱلشَّيْطَـٰنُ بَيْنِى وَبَيْنَ إِخْوَتِىٓ ۚ إِنَّ رَبِّى لَطِيفٌۭ لِّمَا يَشَآءُ ۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْعَلِيمُ ٱلْحَكِيمُ ﴿١٠٠﴾
101. O mijn Heer, voorzeker, U heeft mij een gedeelte van het koninkrijk gegeven en U heeft mij de uitleg van de dromen onderwezen. Schepper van de hemelen en de aarde, U bent mijn Beschermer, op de wereld en in het Hiernamaals, doe mij sterven als iemand die zich (aan Allāh) overgegeven heeft en verenig mij met de oprechten."
رَبِّ قَدْ ءَاتَيْتَنِى مِنَ ٱلْمُلْكِ وَعَلَّمْتَنِى مِن تَأْوِيلِ ٱلْأَحَادِيثِ ۚ فَاطِرَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ أَنتَ وَلِىِّۦ فِى ٱلدُّنْيَا وَٱلْـَٔاخِرَةِ ۖ تَوَفَّنِى مُسْلِمًۭا وَأَلْحِقْنِى بِٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿١٠١﴾
102. Dit behoort tot de geschiedenissen over het onwaarneembare, die Wij aan jou (o Mohammed) openbaren. Jij was niet bij hen, toen zij bijeenkwamen voor hun zaak, terwijl zij een list beraamden. 103. En er zijn veel mensen (die niet geloven), ook al wens jij dat zij gelovigen worden. 104. En jij (o Mohammed) vraagt van hen daarvoor geen beloning, hij (de Koran) is slechts een Vermaning voor de werelden. 105. En er zijn veel Tekenen in de hemelen en op de aarde waaraan zij voorbijgaan, terwijl zij zich ervan afwenden. 106. En de meesten van hen geloven niet in Allāh zonder deelgenoten aan Hem toe te kennen. 107. Denken zij dan dat zij veilig zijn voor de bestraffing van Allāh die hen bedekt, of dat het Uur niet onverwacht tot hen zal komen, terwijl ze het niet vermoeden?
ذَٰلِكَ مِنْ أَنۢبَآءِ ٱلْغَيْبِ نُوحِيهِ إِلَيْكَ ۖ وَمَا كُنتَ لَدَيْهِمْ إِذْ أَجْمَعُوٓا۟ أَمْرَهُمْ وَهُمْ يَمْكُرُونَ ﴿١٠٢﴾ وَمَآ أَكْثَرُ ٱلنَّاسِ وَلَوْ حَرَصْتَ بِمُؤْمِنِينَ ﴿١٠٣﴾ وَمَا تَسْـَٔلُهُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۚ إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرٌۭ لِّلْعَـٰلَمِينَ ﴿١٠٤﴾ وَكَأَيِّن مِّنْ ءَايَةٍۢ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ يَمُرُّونَ عَلَيْهَا وَهُمْ عَنْهَا مُعْرِضُونَ ﴿١٠٥﴾ وَمَا يُؤْمِنُ أَكْثَرُهُم بِٱللَّهِ إِلَّا وَهُم مُّشْرِكُونَ ﴿١٠٦﴾ أَفَأَمِنُوٓا۟ أَن تَأْتِيَهُمْ غَـٰشِيَةٌۭ مِّنْ عَذَابِ ٱللَّهِ أَوْ تَأْتِيَهُمُ ٱلسَّاعَةُ بَغْتَةًۭ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿١٠٧﴾
108. Zeg: "Dit is mijn weg (godsdienst), ik en degenen die mij volgen roepen op tot Allāh, op grond van een duidelijk bewijs. Heilig is Allāh, en ik behoor niet tot de veelgodenaanbidders."
قُلْ هَـٰذِهِۦ سَبِيلِىٓ أَدْعُوٓا۟ إِلَى ٱللَّهِ ۚ عَلَىٰ بَصِيرَةٍ أَنَا۠ وَمَنِ ٱتَّبَعَنِى ۖ وَسُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ وَمَآ أَنَا۠ مِنَ ٱلْمُشْرِكِينَ ﴿١٠٨﴾
109. Wij hebben vóór jou niemand gezonden, behalve mannen van de bewoners van de steden aan wie Wij openbaarden. Reizen zij dan niet rond op de aarde, zodat zij zien hoe het einde was van degenen vóór hen? En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allāh) vrezen. Denken jullie dan niet na? 110. Totdat de boodschappers wanhoopten en dachten dat zij werden geloochend, toen kwam Onze hulp tot hen. En Wij redden wie Wij wilden. En Onze bestraffing kan niet tegengehouden worden van het misdadige volk.
وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ إِلَّا رِجَالًۭا نُّوحِىٓ إِلَيْهِم مِّنْ أَهْلِ ٱلْقُرَىٰٓ ۗ أَفَلَمْ يَسِيرُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ فَيَنظُرُوا۟ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۗ وَلَدَارُ ٱلْـَٔاخِرَةِ خَيْرٌۭ لِّلَّذِينَ ٱتَّقَوْا۟ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٠٩﴾ حَتَّىٰٓ إِذَا ٱسْتَيْـَٔسَ ٱلرُّسُلُ وَظَنُّوٓا۟ أَنَّهُمْ قَدْ كُذِبُوا۟ جَآءَهُمْ نَصْرُنَا فَنُجِّىَ مَن نَّشَآءُ ۖ وَلَا يُرَدُّ بَأْسُنَا عَنِ ٱلْقَوْمِ ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿١١٠﴾
111. Voorzeker, er is een lering in hun geschiedenissen voor de bezitters van verstand. Hij (de Koran) is geen verzonnen verhaal, maar is er als bevestiging van wat ervoor was, als een verduidelijking van alle dingen, als leiding en als een barmhartigheid voor een volk dat gelooft.
لَقَدْ كَانَ فِى قَصَصِهِمْ عِبْرَةٌۭ لِّأُو۟لِى ٱلْأَلْبَـٰبِ ۗ مَا كَانَ حَدِيثًۭا يُفْتَرَىٰ وَلَـٰكِن تَصْدِيقَ ٱلَّذِى بَيْنَ يَدَيْهِ وَتَفْصِيلَ كُلِّ شَىْءٍۢ وَهُدًۭى وَرَحْمَةًۭ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿١١١﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!