De Koran

11 ١١

Deze Mekkaanse soera is vernoemd naar de profeet Hōed (ﷺ), wiens verhaal wordt genoemd in verzen 50-60. Er worden meer details gegeven over Noach (ﷺ) in deze soera dan in de vorige soera en soera 7. Net als in de vorige soera zijn de verhalen van vernietigde ongelovigen bedoeld om de heidense Arabieren af te schrikken en de Profeet (ﷺ) gerust te stellen over zijn uiteindelijke overwinning, en wordt verwezen naar de beloning van de gelovigen en de bestraffing van de ongelovigen in het Hiernamaals.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. ʾAlif Lãm Rā. (Dit is) een Boek waarvan de Verzen hecht zijn geplaatst en die vervolgens zijn uiteengezet, van de Zijde van de Alwijze, de Alwetende. 2. Opdat jullie slechts Allāh aanbidden. Voorwaar, ik ben voor jullie een waarschuwer en een verkondiger van goed nieuws. 3. En als jullie je Heer om vergeving vragen en jullie je vervolgens berouwvol tot Hem wenden, dan zal Hij jullie een goedegenieting schenken, tot een bepaalde tijd. En Hij beloont iedere bezitter van een verdienste met Zijn gunst. Als jullie afwenden: voorwaar, dan vrees ik voor jullie de bestraffing van de Grote Dag. 4. Tot Allāh is jullie terugkeer, en Hij is Almachtig over alle dingen.
الٓر ۚ كِتَـٰبٌ أُحْكِمَتْ ءَايَـٰتُهُۥ ثُمَّ فُصِّلَتْ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ خَبِيرٍ ﴿١﴾ أَلَّا تَعْبُدُوٓا۟ إِلَّا ٱللَّهَ ۚ إِنَّنِى لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌۭ وَبَشِيرٌۭ ﴿٢﴾ وَأَنِ ٱسْتَغْفِرُوا۟ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوٓا۟ إِلَيْهِ يُمَتِّعْكُم مَّتَـٰعًا حَسَنًا إِلَىٰٓ أَجَلٍۢ مُّسَمًّۭى وَيُؤْتِ كُلَّ ذِى فَضْلٍۢ فَضْلَهُۥ ۖ وَإِن تَوَلَّوْا۟ فَإِنِّىٓ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍۢ كَبِيرٍ ﴿٣﴾ إِلَى ٱللَّهِ مَرْجِعُكُمْ ۖ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌ ﴿٤﴾
5. Weet zij (de huichelaars) wenden hun borsten af om zich voor hem (Mohammed) te verbergen. Zelfs wanneer zij zich met hun kleren bedekken, weet Hij wat zij verbergen en wat zij openlijk doen. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat er in de harten is.
أَلَآ إِنَّهُمْ يَثْنُونَ صُدُورَهُمْ لِيَسْتَخْفُوا۟ مِنْهُ ۚ أَلَا حِينَ يَسْتَغْشُونَ ثِيَابَهُمْ يَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ ۚ إِنَّهُۥ عَلِيمٌۢ بِذَاتِ ٱلصُّدُورِ ﴿٥﴾
6. Er is geen levend wezen (Dābbah) op aarde, of aan Allāh is het onderhoud ervan. En Hij kent de verblijfplaats en de bewaarplaats ervan. Alles is vastgelegd in een duidelijk Boek. 7. En Hij is Degene die de hemelen en de aarde heeft geschapen in zes dagen (perioden) en Zijn Troon was op het water, om te beproeven wie van jullie de beste daden verricht. En als jij zegt: "Voorwaar, jullie zullen worden opgewekt na de dood," dan zullen degenen die ongelovig zijn, zeker zeggen: "Dit is slechts duidelijke tovenarij." 8. En wanneer Wij de bestraffing van hen uitstellen tot een bepaald tijdstip, dan zullen zij zeker zeggen: "Wat houdt haar tegen?" Weet, op de dag waarop zij tot hen komt, kan zij van hen niet worden afgewend en worden zij omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven.
وَمَا مِن دَآبَّةٍۢ فِى ٱلْأَرْضِ إِلَّا عَلَى ٱللَّهِ رِزْقُهَا وَيَعْلَمُ مُسْتَقَرَّهَا وَمُسْتَوْدَعَهَا ۚ كُلٌّۭ فِى كِتَـٰبٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٦﴾ وَهُوَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ فِى سِتَّةِ أَيَّامٍۢ وَكَانَ عَرْشُهُۥ عَلَى ٱلْمَآءِ لِيَبْلُوَكُمْ أَيُّكُمْ أَحْسَنُ عَمَلًۭا ۗ وَلَئِن قُلْتَ إِنَّكُم مَّبْعُوثُونَ مِنۢ بَعْدِ ٱلْمَوْتِ لَيَقُولَنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّا سِحْرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٧﴾ وَلَئِنْ أَخَّرْنَا عَنْهُمُ ٱلْعَذَابَ إِلَىٰٓ أُمَّةٍۢ مَّعْدُودَةٍۢ لَّيَقُولُنَّ مَا يَحْبِسُهُۥٓ ۗ أَلَا يَوْمَ يَأْتِيهِمْ لَيْسَ مَصْرُوفًا عَنْهُمْ وَحَاقَ بِهِم مَّا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿٨﴾
9. En wanneer Wij de mens barmhartigheid van Ons doen proeven, (en) die vervolgens van hun wegnemen: voorwaar, hij wordt dan een wanhopige ondankbare. 10. En wanneer Wij hem genietingen doen proeven nadat tegenslagen hem troffen zal hij zeker zeggen: "Het kwaad heeft mij verlaten." Voorwaar, hij is zeker verheugd, hoogmoedig. 11. Behalve degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten. Zij zijn degenen voor wie er vergeving en een grote beloning is.
وَلَئِنْ أَذَقْنَا ٱلْإِنسَـٰنَ مِنَّا رَحْمَةًۭ ثُمَّ نَزَعْنَـٰهَا مِنْهُ إِنَّهُۥ لَيَـُٔوسٌۭ كَفُورٌۭ ﴿٩﴾ وَلَئِنْ أَذَقْنَـٰهُ نَعْمَآءَ بَعْدَ ضَرَّآءَ مَسَّتْهُ لَيَقُولَنَّ ذَهَبَ ٱلسَّيِّـَٔاتُ عَنِّىٓ ۚ إِنَّهُۥ لَفَرِحٌۭ فَخُورٌ ﴿١٠﴾ إِلَّا ٱلَّذِينَ صَبَرُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ أُو۟لَـٰٓئِكَ لَهُم مَّغْفِرَةٌۭ وَأَجْرٌۭ كَبِيرٌۭ ﴿١١﴾
12. Misschien zou jij een gedeelte van wat aan jou geopenbaard is willen weglaten, en is jouw hart benauwd, omdat zij zeggen: "Waarom is er geen schat naar hem neergezonden, of is er geen engel met hem gekomen?" Voorwaar, jij bent slechts een waarschuwer en Allāh is Bewaker van alle dingen.
فَلَعَلَّكَ تَارِكٌۢ بَعْضَ مَا يُوحَىٰٓ إِلَيْكَ وَضَآئِقٌۢ بِهِۦ صَدْرُكَ أَن يَقُولُوا۟ لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْهِ كَنزٌ أَوْ جَآءَ مَعَهُۥ مَلَكٌ ۚ إِنَّمَآ أَنتَ نَذِيرٌۭ ۚ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ وَكِيلٌ ﴿١٢﴾
13. Of zij zeggen: "Hij (Mohammed) heeft hem (de Koran) verzonnen." Zeg: "Breng dan tien verzonnen hoofdstukken voort die daaraan gelijk zijn, en roep op wie jullie kunnen, buiten Allāh, als jullie waarachtigen zijn." 14. En als zij geen gehoor geven aan jullie, weet dan dat hij met de Kennis van Allāh neergezonden is, en er geen god is dan Hij. Zullen jullie je dan (aan Allāh) overgeven?
أَمْ يَقُولُونَ ٱفْتَرَىٰهُ ۖ قُلْ فَأْتُوا۟ بِعَشْرِ سُوَرٍۢ مِّثْلِهِۦ مُفْتَرَيَـٰتٍۢ وَٱدْعُوا۟ مَنِ ٱسْتَطَعْتُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿١٣﴾ فَإِلَّمْ يَسْتَجِيبُوا۟ لَكُمْ فَٱعْلَمُوٓا۟ أَنَّمَآ أُنزِلَ بِعِلْمِ ٱللَّهِ وَأَن لَّآ إِلَـٰهَ إِلَّا هُوَ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ﴿١٤﴾
15. (Voor) wie het wereldse leven en haar versiering wensen zullen Wij hun daden daarin volledig vergoeden, en zij zullen daarin niet worden benadeeld. 16. Zij zijn degenen voor wie er in het hiernamaals niets dan de Hel is, en vruchteloos is wat zij daarin (op aarde) verrichtten. En wat zij plachten te doen is verloren gegaan.
مَن كَانَ يُرِيدُ ٱلْحَيَوٰةَ ٱلدُّنْيَا وَزِينَتَهَا نُوَفِّ إِلَيْهِمْ أَعْمَـٰلَهُمْ فِيهَا وَهُمْ فِيهَا لَا يُبْخَسُونَ ﴿١٥﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ لَيْسَ لَهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ إِلَّا ٱلنَّارُ ۖ وَحَبِطَ مَا صَنَعُوا۟ فِيهَا وَبَـٰطِلٌۭ مَّا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿١٦﴾
17. Is hij (niet beter) die op een duidelijk bewijs van zijn Heer steunt en die een getuige van Hem volgt? En hiervoor was er de Schrift van Mozes, als leiding en barmhartigheid. Zij zijn degenen die erin geloven en wie er niet in gelooft van de bondgenoten: de Hel is zijn aanzegging. Twijfel daarom hier niet aan: voorwaar, het is de waarheid van jouw Heer, maar de meeste mensen geloven het niet.
أَفَمَن كَانَ عَلَىٰ بَيِّنَةٍۢ مِّن رَّبِّهِۦ وَيَتْلُوهُ شَاهِدٌۭ مِّنْهُ وَمِن قَبْلِهِۦ كِتَـٰبُ مُوسَىٰٓ إِمَامًۭا وَرَحْمَةً ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ يُؤْمِنُونَ بِهِۦ ۚ وَمَن يَكْفُرْ بِهِۦ مِنَ ٱلْأَحْزَابِ فَٱلنَّارُ مَوْعِدُهُۥ ۚ فَلَا تَكُ فِى مِرْيَةٍۢ مِّنْهُ ۚ إِنَّهُ ٱلْحَقُّ مِن رَّبِّكَ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿١٧﴾
18. En wie is onrechtvaardiger dan degene die leugens over Allāh verzonnen heeft? Zij zijn degenen die zullen worden voorgeleid bij hun Heer. En de getuigen zullen zeggen: "Zij zijn degenen die logen over hun Heer." Weet, Allāhs vloek rust op de onrechtvaardigen. 19. Degenen die aflhouden van de weg van Allāh en die het krom wensen, en zij geloven niet in het Hiernamaals. 20. Zij zijn degenen die niet in staat zijn (om de bestraffing) in deze wereld te ontvluchten. En er zijn voor hen geen beschermers, en de bestraffing wordt voor hen vermeerderd. Zij waren niet in staat om te horen en zij waren niet in staat om te zien. 21. Zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht, en wat zij plachten te verzinnen is van heil weggegaan. 22. Het is zeker zo dat zij in het Hiernamaals de verliezers zijn.
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ ٱفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ يُعْرَضُونَ عَلَىٰ رَبِّهِمْ وَيَقُولُ ٱلْأَشْهَـٰدُ هَـٰٓؤُلَآءِ ٱلَّذِينَ كَذَبُوا۟ عَلَىٰ رَبِّهِمْ ۚ أَلَا لَعْنَةُ ٱللَّهِ عَلَى ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿١٨﴾ ٱلَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًۭا وَهُم بِٱلْـَٔاخِرَةِ هُمْ كَـٰفِرُونَ ﴿١٩﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ لَمْ يَكُونُوا۟ مُعْجِزِينَ فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا كَانَ لَهُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ مِنْ أَوْلِيَآءَ ۘ يُضَـٰعَفُ لَهُمُ ٱلْعَذَابُ ۚ مَا كَانُوا۟ يَسْتَطِيعُونَ ٱلسَّمْعَ وَمَا كَانُوا۟ يُبْصِرُونَ ﴿٢٠﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ خَسِرُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُوا۟ يَفْتَرُونَ ﴿٢١﴾ لَا جَرَمَ أَنَّهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ هُمُ ٱلْأَخْسَرُونَ ﴿٢٢﴾
23. Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten, en die zich verootmoodigen bij hun Heer: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn, zij zijn daarin eeuwig levenden.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ وَأَخْبَتُوٓا۟ إِلَىٰ رَبِّهِمْ أُو۟لَـٰٓئِكَ أَصْحَـٰبُ ٱلْجَنَّةِ ۖ هُمْ فِيهَا خَـٰلِدُونَ ﴿٢٣﴾
24. De gelijkenis tussen de twee groepen is als die tussen de blinden en de doven (van hart) en de zienden en de horenden: zijn zij gelijk? Trekken jullie er dan geen lering uit?
مَثَلُ ٱلْفَرِيقَيْنِ كَٱلْأَعْمَىٰ وَٱلْأَصَمِّ وَٱلْبَصِيرِ وَٱلسَّمِيعِ ۚ هَلْ يَسْتَوِيَانِ مَثَلًا ۚ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ﴿٢٤﴾
25. En voorzeker, Wij zonden Noach tot zijn volk. (Hij zei:) "Voorwaar, ik hen voor jullie een duidelijke waarschuwer. 26. Opdat jullie slechts Allāh aanbidden. Voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing op een pijnlijke Dag." 27. En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: "Wij zien dat jij slechts een mens zoals wij bent. En wij zien dat niemand jou volgt, behalve degenen die de laagsten zijn onder ons, die simpel zijn. En wij zien dat jullie geen voordeel boven ons hebben. Wij zijn er zelfs van overtuigd dat jullie leugenaars zijn."
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَىٰ قَوْمِهِۦٓ إِنِّى لَكُمْ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌ ﴿٢٥﴾ أَن لَّا تَعْبُدُوٓا۟ إِلَّا ٱللَّهَ ۖ إِنِّىٓ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ أَلِيمٍۢ ﴿٢٦﴾ فَقَالَ ٱلْمَلَأُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦ مَا نَرَىٰكَ إِلَّا بَشَرًۭا مِّثْلَنَا وَمَا نَرَىٰكَ ٱتَّبَعَكَ إِلَّا ٱلَّذِينَ هُمْ أَرَاذِلُنَا بَادِىَ ٱلرَّأْىِ وَمَا نَرَىٰ لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍۭ بَلْ نَظُنُّكُمْ كَـٰذِبِينَ ﴿٢٧﴾
28. Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie? Als ik steun op een duidelijk bewijs van mijn Heer en Hij heeft mij barmhartigheid geschonken van Zijn Zijde, die voor jullie verborgen is: zouden wij het jullie opdringen, terwijl jullie er een afkeer van hebben?" 29. En: "O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor geen rijkdom, mijn beloning is slechts bij Allāh. En ik zal de ongelovigen nimmer wegjagen. Voorwaar, zij zullen hun Heer zeker ontmoeten, maar ik zie dat jullie een onwetend volk zijn." 30. En: "O mijn volk, wie kan mij redden (van de bestraffing) van Allāh, als ik hen zou wegjagen? Trekken jullie er dan geen lering uit? 31. En ik zeg niet tot jullie: "Ik bezit de schatten van Allāh." En ik ken het onwaarneembare niet. En ik zeg niet: "Voorwaar, ik ben een engel." En ik zeg niet tot degenen die verachtelijk zijn in jullie ogen: "Allāh zal jullie nimmer iets goeds geven." Allāh weet beter wat er in hen is. Voorwaar, dan zou ik zeker tot de onrechtplegers behoren."
قَالَ يَـٰقَوْمِ أَرَءَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍۢ مِّن رَّبِّى وَءَاتَىٰنِى رَحْمَةًۭ مِّنْ عِندِهِۦ فَعُمِّيَتْ عَلَيْكُمْ أَنُلْزِمُكُمُوهَا وَأَنتُمْ لَهَا كَـٰرِهُونَ ﴿٢٨﴾ وَيَـٰقَوْمِ لَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مَالًا ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَى ٱللَّهِ ۚ وَمَآ أَنَا۠ بِطَارِدِ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ ۚ إِنَّهُم مُّلَـٰقُوا۟ رَبِّهِمْ وَلَـٰكِنِّىٓ أَرَىٰكُمْ قَوْمًۭا تَجْهَلُونَ ﴿٢٩﴾ وَيَـٰقَوْمِ مَن يَنصُرُنِى مِنَ ٱللَّهِ إِن طَرَدتُّهُمْ ۚ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ﴿٣٠﴾ وَلَآ أَقُولُ لَكُمْ عِندِى خَزَآئِنُ ٱللَّهِ وَلَآ أَعْلَمُ ٱلْغَيْبَ وَلَآ أَقُولُ إِنِّى مَلَكٌۭ وَلَآ أَقُولُ لِلَّذِينَ تَزْدَرِىٓ أَعْيُنُكُمْ لَن يُؤْتِيَهُمُ ٱللَّهُ خَيْرًا ۖ ٱللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا فِىٓ أَنفُسِهِمْ ۖ إِنِّىٓ إِذًۭا لَّمِنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٣١﴾
32. Zij zeiden: "O Noach, je hebt met ons getwist, en je hebt lang met ons getwist, laat dan tot ons komen wat jij hebt aangezegd, als jij tot de waarachtigen behoort." 33. Hij zei: "Voorwaar, Allāh doet het komen, als Hij wil. En jullie zullen er niet aan kunnen ontkomen. 34. En mijn raad baat jullie niet, als ik jullie raad zou willen geven. Als Allāh jullie wil doen dwalen: Hij is jullie Heer en tot Hem worden jullie terugge keerd."
قَالُوا۟ يَـٰنُوحُ قَدْ جَـٰدَلْتَنَا فَأَكْثَرْتَ جِدَٰلَنَا فَأْتِنَا بِمَا تَعِدُنَآ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّـٰدِقِينَ ﴿٣٢﴾ قَالَ إِنَّمَا يَأْتِيكُم بِهِ ٱللَّهُ إِن شَآءَ وَمَآ أَنتُم بِمُعْجِزِينَ ﴿٣٣﴾ وَلَا يَنفَعُكُمْ نُصْحِىٓ إِنْ أَرَدتُّ أَنْ أَنصَحَ لَكُمْ إِن كَانَ ٱللَّهُ يُرِيدُ أَن يُغْوِيَكُمْ ۚ هُوَ رَبُّكُمْ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٣٤﴾
35. Of zij zeggen: "Hij heeft het verzonnen." Zeg: "Als ik het heb verzonnen, dan rust mijn misdaad op mij. En ik ben onschuldig aan de misdaden die jullie plegen."
أَمْ يَقُولُونَ ٱفْتَرَىٰهُ ۖ قُلْ إِنِ ٱفْتَرَيْتُهُۥ فَعَلَىَّ إِجْرَامِى وَأَنَا۠ بَرِىٓءٌۭ مِّمَّا تُجْرِمُونَ ﴿٣٥﴾
36. En er werd aan Noach geopenbaard: "Voorwaar, van jouw volk zal nooit iemand geloven, behalve degenen die reeds geloofden, treur daarom niet over wat zij plachten te doen. 37. Bouw het schip onder Ons toezicht en Onze Openbaring en spreek Mij niet aan over degenen die onrecht pleegden. Voorwaar, zij worden verdronken." 38. En hij bouwde het schip en telkens wanneer de vooraanstaanden van zijn volk voorbij kwamen, bespotten zij hem. Hij zei: "Als jullie ons bespotten: voorwaar, dan zullen wij jullie later bespotten, zoals jullie ons (nu) bespotten." 39. Jullie zullen het weten komen, tot wie de bestraffing komt die hem vernedert. En een blijvende bestraffing komt op hen neer.
وَأُوحِىَ إِلَىٰ نُوحٍ أَنَّهُۥ لَن يُؤْمِنَ مِن قَوْمِكَ إِلَّا مَن قَدْ ءَامَنَ فَلَا تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُوا۟ يَفْعَلُونَ ﴿٣٦﴾ وَٱصْنَعِ ٱلْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا وَلَا تُخَـٰطِبْنِى فِى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوٓا۟ ۚ إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ ﴿٣٧﴾ وَيَصْنَعُ ٱلْفُلْكَ وَكُلَّمَا مَرَّ عَلَيْهِ مَلَأٌۭ مِّن قَوْمِهِۦ سَخِرُوا۟ مِنْهُ ۚ قَالَ إِن تَسْخَرُوا۟ مِنَّا فَإِنَّا نَسْخَرُ مِنكُمْ كَمَا تَسْخَرُونَ ﴿٣٨﴾ فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌۭ يُخْزِيهِ وَيَحِلُّ عَلَيْهِ عَذَابٌۭ مُّقِيمٌ ﴿٣٩﴾
40. Totdat, toen Ons bevel (om hen te vernietigen) kwam, en de oven overkookte. En Wij zeiden: "Laad het (schip) met twee van elke soort, en jouw familie, behalve hen voor wie het woord (van bestraffing) reeds is voorafgegaan. En degene die gelooft. En niemand geloofde met ten, behalve enkelen. 41. En hij (Noach) zei: "Ga aan boord, (en zeg:) "Bismillāhie madjréhā wa moersāhā (In de Naam van Allāh vaart zij haar koers en gaat zij voor anker)". Voorwaar, mijn Heer is zeker Vergevingsgezind, Meest Barmhartig".
حَتَّىٰٓ إِذَا جَآءَ أَمْرُنَا وَفَارَ ٱلتَّنُّورُ قُلْنَا ٱحْمِلْ فِيهَا مِن كُلٍّۢ زَوْجَيْنِ ٱثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلَّا مَن سَبَقَ عَلَيْهِ ٱلْقَوْلُ وَمَنْ ءَامَنَ ۚ وَمَآ ءَامَنَ مَعَهُۥٓ إِلَّا قَلِيلٌۭ ﴿٤٠﴾ وَقَالَ ٱرْكَبُوا۟ فِيهَا بِسْمِ ٱللَّهِ مَجْر۪ىٰهَا وَمُرْسَىٰهَآ ۚ إِنَّ رَبِّى لَغَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٤١﴾
42. En zij vaarden met hen uit, op golven zo hoog als bergen, en Noach riep tot zijn zoon die alleen (op het land) stond: "O mijn zoon, kom bij ons aan boord en behoor niet tot de ongelovigen." 43. Hij zei: "Ik zal een schuilplaats zoeken in de bergen die mij tegen het water zal beschernen." Hij (Noach) zei: "Op deze dag is er geen bescherming tegen het bevel van AlIah, behalve voor wie Hij begenadigt." En de golven scheidden hen en hij behoorde tot de verdronkenen. 44. En er werd gezegd: "O aarde, slikje water in," en: "O hemel, droog op." En het water trok zich terug. En het bevel was uitgevoerd. En het schip ging voor anker bij de berg Djōediy. En er werd gezegd: "Verdoemd is het onrechtplegende volk."
وَهِىَ تَجْرِى بِهِمْ فِى مَوْجٍۢ كَٱلْجِبَالِ وَنَادَىٰ نُوحٌ ٱبْنَهُۥ وَكَانَ فِى مَعْزِلٍۢ يَـٰبُنَىَّ ٱرْكَب مَّعَنَا وَلَا تَكُن مَّعَ ٱلْكَـٰفِرِينَ ﴿٤٢﴾ قَالَ سَـَٔاوِىٓ إِلَىٰ جَبَلٍۢ يَعْصِمُنِى مِنَ ٱلْمَآءِ ۚ قَالَ لَا عَاصِمَ ٱلْيَوْمَ مِنْ أَمْرِ ٱللَّهِ إِلَّا مَن رَّحِمَ ۚ وَحَالَ بَيْنَهُمَا ٱلْمَوْجُ فَكَانَ مِنَ ٱلْمُغْرَقِينَ ﴿٤٣﴾ وَقِيلَ يَـٰٓأَرْضُ ٱبْلَعِى مَآءَكِ وَيَـٰسَمَآءُ أَقْلِعِى وَغِيضَ ٱلْمَآءُ وَقُضِىَ ٱلْأَمْرُ وَٱسْتَوَتْ عَلَى ٱلْجُودِىِّ ۖ وَقِيلَ بُعْدًۭا لِّلْقَوْمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٤٤﴾
45. En Noach riep tot zijn Heer, hij zei: "O mijn Heer, voorwaar, mijn zoon behoort tot mijn familie, en voorwaar, Uw belofte is de waarheid. En U bent de Rechtvaardigste der rechters." 46. Hij (Allāh) zei: "O Noach, voorwaar, hij behoort niet tot jouw familie, voorwaar, het is geen rechtschapen daad, vraag Mij daarom niet iets waarover jij geen kennis hebt. Voorwaar, Ik vermaan je, opdat jij niet tot de onwetenden zult behoren." 47. Hij (Noach) zei: "O mijn Heer, voorwaar, ik zoek mijn toevlucht bij U tegen dat ik iets zal vragen waarover ik geen kennis heb, en als U mij niet vergeeft en mij niet begenadig dan zal ik zeker tot de verliezers behoren." 48. Er werd gezegd: "O Noach, ga van boord met veiligheid en de zegening van Ons over jou en over de gemeenschappen met jou. En Wij schenken genietingen aan gemeenschappen, vervolgens treft hen een pijnlijke bestraffing van Ons."
وَنَادَىٰ نُوحٌۭ رَّبَّهُۥ فَقَالَ رَبِّ إِنَّ ٱبْنِى مِنْ أَهْلِى وَإِنَّ وَعْدَكَ ٱلْحَقُّ وَأَنتَ أَحْكَمُ ٱلْحَـٰكِمِينَ ﴿٤٥﴾ قَالَ يَـٰنُوحُ إِنَّهُۥ لَيْسَ مِنْ أَهْلِكَ ۖ إِنَّهُۥ عَمَلٌ غَيْرُ صَـٰلِحٍۢ ۖ فَلَا تَسْـَٔلْنِ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِۦ عِلْمٌ ۖ إِنِّىٓ أَعِظُكَ أَن تَكُونَ مِنَ ٱلْجَـٰهِلِينَ ﴿٤٦﴾ قَالَ رَبِّ إِنِّىٓ أَعُوذُ بِكَ أَنْ أَسْـَٔلَكَ مَا لَيْسَ لِى بِهِۦ عِلْمٌۭ ۖ وَإِلَّا تَغْفِرْ لِى وَتَرْحَمْنِىٓ أَكُن مِّنَ ٱلْخَـٰسِرِينَ ﴿٤٧﴾ قِيلَ يَـٰنُوحُ ٱهْبِطْ بِسَلَـٰمٍۢ مِّنَّا وَبَرَكَـٰتٍ عَلَيْكَ وَعَلَىٰٓ أُمَمٍۢ مِّمَّن مَّعَكَ ۚ وَأُمَمٌۭ سَنُمَتِّعُهُمْ ثُمَّ يَمَسُّهُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٤٨﴾
49. Dit is één van de berichten uit het onwaaneembare die Wij aan jou openbaren. En hiervóór wist jij, noch jouw volk dit. Wees daarom geduldig. Voorwaar, het goede einde is voor de moettaqīen.
تِلْكَ مِنْ أَنۢبَآءِ ٱلْغَيْبِ نُوحِيهَآ إِلَيْكَ ۖ مَا كُنتَ تَعْلَمُهَآ أَنتَ وَلَا قَوْمُكَ مِن قَبْلِ هَـٰذَا ۖ فَٱصْبِرْ ۖ إِنَّ ٱلْعَـٰقِبَةَ لِلْمُتَّقِينَ ﴿٤٩﴾
50. En tot het volk van ʿĀd (zonden Wij) hun broeder Hōed, hij zei: "O mijn volk, aanbid Allāh, er is voor jullie geen god dan Hij, jullie zijn niets dan verzinners. 51. O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor geen beloning, mijn beloning rust slechts bij Degene die mij heeft geschapen, denken jullie dan niet na?" 52. En: "O mijn volk, vraag vergeving aan jullie Heer, wend jullie dan in berouw tot Hem; dan zal Hij de hemel overvloedige regen doen uitstorten over jullie en Hij zal voor jullie kracht toevoegen aan jullie kracht, en wend jullie niet af als misdadigers."
وَإِلَىٰ عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًۭا ۚ قَالَ يَـٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـٰهٍ غَيْرُهُۥٓ ۖ إِنْ أَنتُمْ إِلَّا مُفْتَرُونَ ﴿٥٠﴾ يَـٰقَوْمِ لَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَى ٱلَّذِى فَطَرَنِىٓ ۚ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿٥١﴾ وَيَـٰقَوْمِ ٱسْتَغْفِرُوا۟ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوٓا۟ إِلَيْهِ يُرْسِلِ ٱلسَّمَآءَ عَلَيْكُم مِّدْرَارًۭا وَيَزِدْكُمْ قُوَّةً إِلَىٰ قُوَّتِكُمْ وَلَا تَتَوَلَّوْا۟ مُجْرِمِينَ ﴿٥٢﴾
53. Zij zeiden: "O Hōed, jij heb ons geen duidelijk Teken gebracht en wij verlaten onze goden niet vanwege jouw woord, en wij geloven jou niet." 54. Wij zeggen slechts: "En aantal van onze goden hebben jou met iets slechts getroffen." Hij zei: "Ik roep Allāh op als getuige, en getuig dat ik onschuldig ben aan wat jullie aan deelgenoten toekennen. 55. Naast Hem. Beraamt gezamenlijk een plan tegen mij en geef mij vervolgens geen uitstel. 56. Voorwaar, ik verbouw op Allāh, mijn Heer en jullie Heer. En er is geen levend wezen of Hij heeft het volledig in Zijn macht. Voorwaar, mijn Heer handelt op rechtvaardige wijze. 57. Als jullie je afwenden, dan heb ik jullie doorgegeven waar ik tot jullie mee gezonden ben. En mijn Heer zal jullie doen opvolgen door een ander volk en jullie kunnen Hem geen schade toebrengen. Voorwaar, mijn Heer is Waker over alle dingen."
قَالُوا۟ يَـٰهُودُ مَا جِئْتَنَا بِبَيِّنَةٍۢ وَمَا نَحْنُ بِتَارِكِىٓ ءَالِهَتِنَا عَن قَوْلِكَ وَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ ﴿٥٣﴾ إِن نَّقُولُ إِلَّا ٱعْتَرَىٰكَ بَعْضُ ءَالِهَتِنَا بِسُوٓءٍۢ ۗ قَالَ إِنِّىٓ أُشْهِدُ ٱللَّهَ وَٱشْهَدُوٓا۟ أَنِّى بَرِىٓءٌۭ مِّمَّا تُشْرِكُونَ ﴿٥٤﴾ مِن دُونِهِۦ ۖ فَكِيدُونِى جَمِيعًۭا ثُمَّ لَا تُنظِرُونِ ﴿٥٥﴾ إِنِّى تَوَكَّلْتُ عَلَى ٱللَّهِ رَبِّى وَرَبِّكُم ۚ مَّا مِن دَآبَّةٍ إِلَّا هُوَ ءَاخِذٌۢ بِنَاصِيَتِهَآ ۚ إِنَّ رَبِّى عَلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿٥٦﴾ فَإِن تَوَلَّوْا۟ فَقَدْ أَبْلَغْتُكُم مَّآ أُرْسِلْتُ بِهِۦٓ إِلَيْكُمْ ۚ وَيَسْتَخْلِفُ رَبِّى قَوْمًا غَيْرَكُمْ وَلَا تَضُرُّونَهُۥ شَيْـًٔا ۚ إِنَّ رَبِّى عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍ حَفِيظٌۭ ﴿٥٧﴾
58. En toen Ons bevel was gekomen, redden Wij Hōed en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons, en Wij redden hen van een zware bestraffing. 59. En dat was (het einde van) het volk van ʿĀd, zij verwierpen de Tekenen van hun Heer, zij gehoorzaamden de profeten niet en zij volgden het bevel van iedere opstandige geweldenaar. 60. En zij worden in deze wereld en op de Dag der Opstanding achtervolgd door een vloek. Weet: voorwaar, de ʿĀd waren ongelovig aan hun Heer. Weet: verdoemd is het volk van Hōed.
وَلَمَّا جَآءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا هُودًۭا وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ مَعَهُۥ بِرَحْمَةٍۢ مِّنَّا وَنَجَّيْنَـٰهُم مِّنْ عَذَابٍ غَلِيظٍۢ ﴿٥٨﴾ وَتِلْكَ عَادٌۭ ۖ جَحَدُوا۟ بِـَٔايَـٰتِ رَبِّهِمْ وَعَصَوْا۟ رُسُلَهُۥ وَٱتَّبَعُوٓا۟ أَمْرَ كُلِّ جَبَّارٍ عَنِيدٍۢ ﴿٥٩﴾ وَأُتْبِعُوا۟ فِى هَـٰذِهِ ٱلدُّنْيَا لَعْنَةًۭ وَيَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ ۗ أَلَآ إِنَّ عَادًۭا كَفَرُوا۟ رَبَّهُمْ ۗ أَلَا بُعْدًۭا لِّعَادٍۢ قَوْمِ هُودٍۢ ﴿٦٠﴾
61. En tot de Thamōed zonden Wij hun broeder Ṣāliḥ, hij zei: "O mijn volk, aanbid Allāh, er is voor jullie geen god dan Hij, Hij is Degene die jullie uit de aarde heeft doen ontstaan en die jullie daarop heeft gevestigd, vraag Hem daarom om vergeving en wend jullie dan in berouw tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is nabij, Verhorend."
وَإِلَىٰ ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَـٰلِحًۭا ۚ قَالَ يَـٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـٰهٍ غَيْرُهُۥ ۖ هُوَ أَنشَأَكُم مِّنَ ٱلْأَرْضِ وَٱسْتَعْمَرَكُمْ فِيهَا فَٱسْتَغْفِرُوهُ ثُمَّ تُوبُوٓا۟ إِلَيْهِ ۚ إِنَّ رَبِّى قَرِيبٌۭ مُّجِيبٌۭ ﴿٦١﴾
62. En zij (de Thamōed) zeiden: "O Ṣāliḥ, hiervoor was jij temidden van ons iemand waarop wij onze hoop hadden gevestigd. Verbied jij ons dat wij aanbidden wat onze vaderen aanbaden? En wij verkeren in grote twijfel over hetgeen waartoe jij ons oproept."
قَالُوا۟ يَـٰصَـٰلِحُ قَدْ كُنتَ فِينَا مَرْجُوًّۭا قَبْلَ هَـٰذَآ ۖ أَتَنْهَىٰنَآ أَن نَّعْبُدَ مَا يَعْبُدُ ءَابَآؤُنَا وَإِنَّنَا لَفِى شَكٍّۢ مِّمَّا تَدْعُونَآ إِلَيْهِ مُرِيبٍۢ ﴿٦٢﴾
63. Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie, als ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer steun, en Hij mij barmhartigheid van Hem heeft geschonken: wie kan mij dan tegen (de bestraffing van) Allāh helpen als ik Hem ongehoorzaam ben. Daarom vermeerderen jullie niets voor mij dan verlies." 64. En: "O mijn volk, dit is een vrouwteskameel van Allāh, als een Teken voor jullie, laat haar daarom eten van de aarde van Allāh en doe haar geen kwaad, anders zal een nabije bestraffing jullie grijpen." 65. Toen slachtten zij haar, waarop hij (Ṣāliḥ) zei. "Blijf drie dagen in jullie huizen. Dat is een aanzegging die niet kan worden geloochend."
قَالَ يَـٰقَوْمِ أَرَءَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍۢ مِّن رَّبِّى وَءَاتَىٰنِى مِنْهُ رَحْمَةًۭ فَمَن يَنصُرُنِى مِنَ ٱللَّهِ إِنْ عَصَيْتُهُۥ ۖ فَمَا تَزِيدُونَنِى غَيْرَ تَخْسِيرٍۢ ﴿٦٣﴾ وَيَـٰقَوْمِ هَـٰذِهِۦ نَاقَةُ ٱللَّهِ لَكُمْ ءَايَةًۭ فَذَرُوهَا تَأْكُلْ فِىٓ أَرْضِ ٱللَّهِ وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوٓءٍۢ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابٌۭ قَرِيبٌۭ ﴿٦٤﴾ فَعَقَرُوهَا فَقَالَ تَمَتَّعُوا۟ فِى دَارِكُمْ ثَلَـٰثَةَ أَيَّامٍۢ ۖ ذَٰلِكَ وَعْدٌ غَيْرُ مَكْذُوبٍۢ ﴿٦٥﴾
66. En toen Ons bevel kwam, redden Wij Ṣāliḥ en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons en (Wij redden hen) van een vernedering op die Dag. Voorwaar, jouw Heer is de Sterke, de Almachtige. 67. En de bliksemalag greep degenen die onrecht hadden gepleegd, zodat zij doden in hun huizen werden. 68. Alsof zij er nooit gewoond hadden. Weet, voorwaar, de Thamōed waren ongelovig aan hun Heer, Weet: verdoemd zijn de Thamōed.
فَلَمَّا جَآءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا صَـٰلِحًۭا وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ مَعَهُۥ بِرَحْمَةٍۢ مِّنَّا وَمِنْ خِزْىِ يَوْمِئِذٍ ۗ إِنَّ رَبَّكَ هُوَ ٱلْقَوِىُّ ٱلْعَزِيزُ ﴿٦٦﴾ وَأَخَذَ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ٱلصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُوا۟ فِى دِيَـٰرِهِمْ جَـٰثِمِينَ ﴿٦٧﴾ كَأَن لَّمْ يَغْنَوْا۟ فِيهَآ ۗ أَلَآ إِنَّ ثَمُودَا۟ كَفَرُوا۟ رَبَّهُمْ ۗ أَلَا بُعْدًۭا لِّثَمُودَ ﴿٦٨﴾
69. En voorzeker, Onze gezanten (engelen) kwamen tot Abraham met het goede nieuws, zij zeiden: "Salām (vrede)". "Hij zei: "Salām (vrede)." Niet lang daarna bracht hij een geroosterd kalf. 70. Toen hij dan zag dat hun handen er niet naar reikten vond hij hen vreemd en werd hij bang van hen. Zij zeiden: "Vrees niet, Wij zijn gezonden tot het volk van Lot."
وَلَقَدْ جَآءَتْ رُسُلُنَآ إِبْرَٰهِيمَ بِٱلْبُشْرَىٰ قَالُوا۟ سَلَـٰمًۭا ۖ قَالَ سَلَـٰمٌۭ ۖ فَمَا لَبِثَ أَن جَآءَ بِعِجْلٍ حَنِيذٍۢ ﴿٦٩﴾ فَلَمَّا رَءَآ أَيْدِيَهُمْ لَا تَصِلُ إِلَيْهِ نَكِرَهُمْ وَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةًۭ ۚ قَالُوا۟ لَا تَخَفْ إِنَّآ أُرْسِلْنَآ إِلَىٰ قَوْمِ لُوطٍۢ ﴿٧٠﴾
71. En zijn vrouw stond en zij lachte, daarna verkondigden wij haar goed nieuws over (de geboorte van) Isaak, en na Isaak Jacob. 72. Zij zei: "Wee mij, zal ik een kind baren, terwijl ik een oude vrouw ben, en deze echtgenoot van mij is een oude man. Voorwaar, dat is zeker iets verbazingwekkends." 73. Zij (de engelen) zeiden: "Verbaas jij je over de beschikking van Allāh? Het is Allāhs barmhartigheid en het zijn Zijn zegeningen over jullie, O bewoners van het huis. Voorwaar, Hij is Meest Prijzenswaardig, Meest Vrijgevig."
وَٱمْرَأَتُهُۥ قَآئِمَةٌۭ فَضَحِكَتْ فَبَشَّرْنَـٰهَا بِإِسْحَـٰقَ وَمِن وَرَآءِ إِسْحَـٰقَ يَعْقُوبَ ﴿٧١﴾ قَالَتْ يَـٰوَيْلَتَىٰٓ ءَأَلِدُ وَأَنَا۠ عَجُوزٌۭ وَهَـٰذَا بَعْلِى شَيْخًا ۖ إِنَّ هَـٰذَا لَشَىْءٌ عَجِيبٌۭ ﴿٧٢﴾ قَالُوٓا۟ أَتَعْجَبِينَ مِنْ أَمْرِ ٱللَّهِ ۖ رَحْمَتُ ٱللَّهِ وَبَرَكَـٰتُهُۥ عَلَيْكُمْ أَهْلَ ٱلْبَيْتِ ۚ إِنَّهُۥ حَمِيدٌۭ مَّجِيدٌۭ ﴿٧٣﴾
74. En toen de angst bij Abraham was verdwenen, en het goede nieuws tot hem was gekomen, redetwistte hij met Ons over het volk van Lot. 75. Voorwaar, Abraham is inderdaad zachtmoedig, teder, berouwvol. 76. O Abraham, wend je hier van af! Voorwaar, de beschikking van jouw Heer is reeds gekomen. Voorwaar, een onafwendbare bestraffing zal tot hen komen.
فَلَمَّا ذَهَبَ عَنْ إِبْرَٰهِيمَ ٱلرَّوْعُ وَجَآءَتْهُ ٱلْبُشْرَىٰ يُجَـٰدِلُنَا فِى قَوْمِ لُوطٍ ﴿٧٤﴾ إِنَّ إِبْرَٰهِيمَ لَحَلِيمٌ أَوَّٰهٌۭ مُّنِيبٌۭ ﴿٧٥﴾ يَـٰٓإِبْرَٰهِيمُ أَعْرِضْ عَنْ هَـٰذَآ ۖ إِنَّهُۥ قَدْ جَآءَ أَمْرُ رَبِّكَ ۖ وَإِنَّهُمْ ءَاتِيهِمْ عَذَابٌ غَيْرُ مَرْدُودٍۢ ﴿٧٦﴾
77. En toen Onze gezanten (engelen) tot Lot kwamen, voelde hij zich benard en machteloos benauwd, en hij zei: "Dit is een zware dag." 78. En zijn volk kwam tot hem, zich tot hem haastend. En voorheen plachten zij slechte daden te bedrijven. Hij zei: "O mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn reiner voor jullie. Vrees daarom Allāh, en vernedert mij niet tegenover mijn gasten. Is er onder jullie geen man met gezond verstandt?" 79. Zij zeiden: "Voorzeker, je weet dat wij geen behoefte hebben aan jouw dochters, en voorwaar, jij weet wat wij wensen." 80. Hij zei: "Als ik toch macht tegen jullie had, of mijn toevlucht kon nemen bij een machtige familie... (dan zou ik tegen jullie op kunnen treden.)"
وَلَمَّا جَآءَتْ رُسُلُنَا لُوطًۭا سِىٓءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًۭا وَقَالَ هَـٰذَا يَوْمٌ عَصِيبٌۭ ﴿٧٧﴾ وَجَآءَهُۥ قَوْمُهُۥ يُهْرَعُونَ إِلَيْهِ وَمِن قَبْلُ كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ٱلسَّيِّـَٔاتِ ۚ قَالَ يَـٰقَوْمِ هَـٰٓؤُلَآءِ بَنَاتِى هُنَّ أَطْهَرُ لَكُمْ ۖ فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَلَا تُخْزُونِ فِى ضَيْفِىٓ ۖ أَلَيْسَ مِنكُمْ رَجُلٌۭ رَّشِيدٌۭ ﴿٧٨﴾ قَالُوا۟ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا لَنَا فِى بَنَاتِكَ مِنْ حَقٍّۢ وَإِنَّكَ لَتَعْلَمُ مَا نُرِيدُ ﴿٧٩﴾ قَالَ لَوْ أَنَّ لِى بِكُمْ قُوَّةً أَوْ ءَاوِىٓ إِلَىٰ رُكْنٍۢ شَدِيدٍۢ ﴿٨٠﴾
81. Zij (de engelen) zeiden: "O Lot, voorwaar, wij zijn de gezanten van jouw Heer, zij zullen jou nimmer kunnen bereiken, vertrek dus met jouw familie in de nacht. En laat niemand van jullie achterblijven, behalve jouw vrouw. Voorwaar, wat haar zal treffen, is wat hen zal treffen. Voorwaar, wat hun is aangezegd, zal in de ochtend plaatsvinden. Is de ochtend niet nabij?"
قَالُوا۟ يَـٰلُوطُ إِنَّا رُسُلُ رَبِّكَ لَن يَصِلُوٓا۟ إِلَيْكَ ۖ فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍۢ مِّنَ ٱلَّيْلِ وَلَا يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ إِلَّا ٱمْرَأَتَكَ ۖ إِنَّهُۥ مُصِيبُهَا مَآ أَصَابَهُمْ ۚ إِنَّ مَوْعِدَهُمُ ٱلصُّبْحُ ۚ أَلَيْسَ ٱلصُّبْحُ بِقَرِيبٍۢ ﴿٨١﴾
82. Toen dan Ons bevel kwam, keerden Wij het (land) ondersteboven. En Wij deden er stenen van gebakken klei op neerregenen, in lagen. 83. Gekenmerkt bij jouw Heer. En deze (bestraffing) is voor de onrechtplegers niet ver.
فَلَمَّا جَآءَ أَمْرُنَا جَعَلْنَا عَـٰلِيَهَا سَافِلَهَا وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهَا حِجَارَةًۭ مِّن سِجِّيلٍۢ مَّنضُودٍۢ ﴿٨٢﴾ مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ ۖ وَمَا هِىَ مِنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ بِبَعِيدٍۢ ﴿٨٣﴾
84. En tot (de bewoners van) van Midian (zonden Wij) hun broeder (Sjoeʿaib). Hij zei: "O mijn volk, aanbid Allāh, er is voor jullie geen god dan Hij, en vermindert niet de maat en de weegschaal. Voorwaar, ik zie dat jullie in goede doen zijn en voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing op een allesomvattende Dag." 85. En: "O mijn volk, geef de volle maat en vul de weegschaal tot het gelijke gewicht, en benadeel de mensen niet in hun rechten, en bedrijft geen kwaad op aarde door verderf te zaaien. 86. Wat (aan voorziening na het eerlijk afwegen) overblijft van Allāh is beter voor jullie, als jullie gelovigen zijn. En ik ben geen waker over jullie."
وَإِلَىٰ مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًۭا ۚ قَالَ يَـٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـٰهٍ غَيْرُهُۥ ۖ وَلَا تَنقُصُوا۟ ٱلْمِكْيَالَ وَٱلْمِيزَانَ ۚ إِنِّىٓ أَرَىٰكُم بِخَيْرٍۢ وَإِنِّىٓ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍۢ مُّحِيطٍۢ ﴿٨٤﴾ وَيَـٰقَوْمِ أَوْفُوا۟ ٱلْمِكْيَالَ وَٱلْمِيزَانَ بِٱلْقِسْطِ ۖ وَلَا تَبْخَسُوا۟ ٱلنَّاسَ أَشْيَآءَهُمْ وَلَا تَعْثَوْا۟ فِى ٱلْأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿٨٥﴾ بَقِيَّتُ ٱللَّهِ خَيْرٌۭ لَّكُمْ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ۚ وَمَآ أَنَا۠ عَلَيْكُم بِحَفِيظٍۢ ﴿٨٦﴾
87. Zij zeiden: "O Sjoeʿaib, gebiedt jouw ṣalāh dat wij verlaten wat onze voorvaderen aanbaden, of dat wij ophouden met onze bezittingen te doen wat wij willen? Voorwaar, je bent zeker zachtmoedig, verstandig"
قَالُوا۟ يَـٰشُعَيْبُ أَصَلَوٰتُكَ تَأْمُرُكَ أَن نَّتْرُكَ مَا يَعْبُدُ ءَابَآؤُنَآ أَوْ أَن نَّفْعَلَ فِىٓ أَمْوَٰلِنَا مَا نَشَـٰٓؤُا۟ ۖ إِنَّكَ لَأَنتَ ٱلْحَلِيمُ ٱلرَّشِيدُ ﴿٨٧﴾
88. Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie, als ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer steun, en Hij voorziet mij van Zijn Zijde met een goede voorziening, (zou ik Hem ongehoorzaam zijn)? En ik wil mij niet tegenover jullie schuldig maken aan wat ik jullie verbied. Ik wens slechts verbetering volgens mijn vermogen, en er is voor mij geen goddelijke overeenstemming dan bij Allāh. Op Hem heb ik mijn vertrouwen gesteld en tot Hem keer ik terug." 89. En: "O mijn volk, laat mijn onenigheid (met jullie) er niet toe leiden dat jullie hetzelfde treft als het volk van Noach trof, of het volk van Hoed, of het volk van Ṣāliḥ. En het volk van Lot is niet ver van jullie. 90. En vraag jullie Heer om vergeving en wend jullie vervolgens in berouw tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is Meest Barmhartig, Meest Liefdevol."
قَالَ يَـٰقَوْمِ أَرَءَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍۢ مِّن رَّبِّى وَرَزَقَنِى مِنْهُ رِزْقًا حَسَنًۭا ۚ وَمَآ أُرِيدُ أَنْ أُخَالِفَكُمْ إِلَىٰ مَآ أَنْهَىٰكُمْ عَنْهُ ۚ إِنْ أُرِيدُ إِلَّا ٱلْإِصْلَـٰحَ مَا ٱسْتَطَعْتُ ۚ وَمَا تَوْفِيقِىٓ إِلَّا بِٱللَّهِ ۚ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ أُنِيبُ ﴿٨٨﴾ وَيَـٰقَوْمِ لَا يَجْرِمَنَّكُمْ شِقَاقِىٓ أَن يُصِيبَكُم مِّثْلُ مَآ أَصَابَ قَوْمَ نُوحٍ أَوْ قَوْمَ هُودٍ أَوْ قَوْمَ صَـٰلِحٍۢ ۚ وَمَا قَوْمُ لُوطٍۢ مِّنكُم بِبَعِيدٍۢ ﴿٨٩﴾ وَٱسْتَغْفِرُوا۟ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوٓا۟ إِلَيْهِ ۚ إِنَّ رَبِّى رَحِيمٌۭ وَدُودٌۭ ﴿٩٠﴾
91. Zij zeiden: "O Sjoeʿaib, Wij begrijpen niet veel van wat jij zeg en voorwaar, wij zien dat jij onder ons een zwakke bent. En ware het niet vanwege jouw familie, dan hadden wij jou zeker gestenigd. Jij bent niet eerwaardiger dan wij."
قَالُوا۟ يَـٰشُعَيْبُ مَا نَفْقَهُ كَثِيرًۭا مِّمَّا تَقُولُ وَإِنَّا لَنَرَىٰكَ فِينَا ضَعِيفًۭا ۖ وَلَوْلَا رَهْطُكَ لَرَجَمْنَـٰكَ ۖ وَمَآ أَنتَ عَلَيْنَا بِعَزِيزٍۢ ﴿٩١﴾
92. Hij zei: "O mijn volk, is mijn familie eerwaardiger bij jullie dan Allāh?" Keren jullie Hem de rug toe? Voorwaar, mijn Heer omvat alles wat jullie doen." 93. En: "O mijn volk, werk volgens jullie vermogen, ook ik werk, later zullen jullie weten tot wie een bestraffing komt die hem vernedert, en wie een leugenaar is. En wacht af, voorwaar, ik ben met jullie een wachtende."
قَالَ يَـٰقَوْمِ أَرَهْطِىٓ أَعَزُّ عَلَيْكُم مِّنَ ٱللَّهِ وَٱتَّخَذْتُمُوهُ وَرَآءَكُمْ ظِهْرِيًّا ۖ إِنَّ رَبِّى بِمَا تَعْمَلُونَ مُحِيطٌۭ ﴿٩٢﴾ وَيَـٰقَوْمِ ٱعْمَلُوا۟ عَلَىٰ مَكَانَتِكُمْ إِنِّى عَـٰمِلٌۭ ۖ سَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌۭ يُخْزِيهِ وَمَنْ هُوَ كَـٰذِبٌۭ ۖ وَٱرْتَقِبُوٓا۟ إِنِّى مَعَكُمْ رَقِيبٌۭ ﴿٩٣﴾
94. En toen Ons bevel was gekomen, redden Wij Sjoeʿaib en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons. En de donderslag groep degenen die onrecht pleegden, waarna zij doden in hun huizen werden. 95. Alsof zij er nooit gewoond hadden. Weet, verdoemenis is er voor de bewoners van Midian, zoals de Thamōed werden verdoemd.
وَلَمَّا جَآءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا شُعَيْبًۭا وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ مَعَهُۥ بِرَحْمَةٍۢ مِّنَّا وَأَخَذَتِ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ٱلصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُوا۟ فِى دِيَـٰرِهِمْ جَـٰثِمِينَ ﴿٩٤﴾ كَأَن لَّمْ يَغْنَوْا۟ فِيهَآ ۗ أَلَا بُعْدًۭا لِّمَدْيَنَ كَمَا بَعِدَتْ ثَمُودُ ﴿٩٥﴾
96. En voorzeker, wij hebben Mozes gezonden met Onze Tekenen en duidelijke bewijzen. 97. Tot Farao en zijn vooraanstaanden. Toen volgden zij (de vooraanstaanden) het bevel van Farao, terwijl het bevel van Farao een onrecht was. 98. Hij zal vóór zijn volk lopen op de Dag der Opstanding en hen naar de Hel voeren, De slechtste plaats is de plaats waarheen (dan gevoerd) wordt! 99. En zij worden in deze (wereld) gevolgd door een vervloeking en de Dag der Opstanding. De slechtste gave (vervloeking) is de gave die (dan gegeven) wordt!
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مُوسَىٰ بِـَٔايَـٰتِنَا وَسُلْطَـٰنٍۢ مُّبِينٍ ﴿٩٦﴾ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَإِي۟هِۦ فَٱتَّبَعُوٓا۟ أَمْرَ فِرْعَوْنَ ۖ وَمَآ أَمْرُ فِرْعَوْنَ بِرَشِيدٍۢ ﴿٩٧﴾ يَقْدُمُ قَوْمَهُۥ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ فَأَوْرَدَهُمُ ٱلنَّارَ ۖ وَبِئْسَ ٱلْوِرْدُ ٱلْمَوْرُودُ ﴿٩٨﴾ وَأُتْبِعُوا۟ فِى هَـٰذِهِۦ لَعْنَةًۭ وَيَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ ۚ بِئْسَ ٱلرِّفْدُ ٱلْمَرْفُودُ ﴿٩٩﴾
100. Dat zijn enkele geschiedenissen over de steden die Wij aan jou (o Mohammed) vertellen, daarvan zijn er nog, en zijn er geruïneerd. 101. En Wij hebben hun geen onrecht aangedaan, maar zij hebben zichzelf onrecht aangedaan. En hun goden die zij naast Allāh aanriepen, baatten hun niets toen het bevel van jouw Heer kwam. En zij vermeerderden voor hen niets dan vernietiging. 102. En zo is de ingreep van jullie Heer, wanneer Hij de steden grijpt die onrechtvaardig zijn. Voorwaar, zijn greep is pijnlijk, hard.
ذَٰلِكَ مِنْ أَنۢبَآءِ ٱلْقُرَىٰ نَقُصُّهُۥ عَلَيْكَ ۖ مِنْهَا قَآئِمٌۭ وَحَصِيدٌۭ ﴿١٠٠﴾ وَمَا ظَلَمْنَـٰهُمْ وَلَـٰكِن ظَلَمُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ ۖ فَمَآ أَغْنَتْ عَنْهُمْ ءَالِهَتُهُمُ ٱلَّتِى يَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مِن شَىْءٍۢ لَّمَّا جَآءَ أَمْرُ رَبِّكَ ۖ وَمَا زَادُوهُمْ غَيْرَ تَتْبِيبٍۢ ﴿١٠١﴾ وَكَذَٰلِكَ أَخْذُ رَبِّكَ إِذَآ أَخَذَ ٱلْقُرَىٰ وَهِىَ ظَـٰلِمَةٌ ۚ إِنَّ أَخْذَهُۥٓ أَلِيمٌۭ شَدِيدٌ ﴿١٠٢﴾
103. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor wie de bestraffing van het Hiernamaals vreest. Dat is een Dag waarop de mensen verzameld worden. Dat in een Dag weuop getuigd zal worden. 104. En Wij zullen hem niet uitstellen, dan voor een vastgestelde termijn. 105. Op de Dag die komt zal geen ziel spreken, behalve met Zijn verlof. En onder hen er zijn en zijn ongerlukkigen en gelukkigen.
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَةًۭ لِّمَنْ خَافَ عَذَابَ ٱلْـَٔاخِرَةِ ۚ ذَٰلِكَ يَوْمٌۭ مَّجْمُوعٌۭ لَّهُ ٱلنَّاسُ وَذَٰلِكَ يَوْمٌۭ مَّشْهُودٌۭ ﴿١٠٣﴾ وَمَا نُؤَخِّرُهُۥٓ إِلَّا لِأَجَلٍۢ مَّعْدُودٍۢ ﴿١٠٤﴾ يَوْمَ يَأْتِ لَا تَكَلَّمُ نَفْسٌ إِلَّا بِإِذْنِهِۦ ۚ فَمِنْهُمْ شَقِىٌّۭ وَسَعِيدٌۭ ﴿١٠٥﴾
106. En wat degenen betreft die ongelukkig zijn, zij bevinden zich in de Hel. Voor hen is daarin gekreun en gesnik (als zij ademen). 107. Eeuwig levend verblijven zij daarin, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil. Voorwaar, jouw Heer doet wat Hij wil.
فَأَمَّا ٱلَّذِينَ شَقُوا۟ فَفِى ٱلنَّارِ لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌۭ وَشَهِيقٌ ﴿١٠٦﴾ خَـٰلِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ ٱلسَّمَـٰوَٰتُ وَٱلْأَرْضُ إِلَّا مَا شَآءَ رَبُّكَ ۚ إِنَّ رَبَّكَ فَعَّالٌۭ لِّمَا يُرِيدُ ﴿١٠٧﴾
108. En wat degenen betreft die gelukkig zijn, zij bevinden zich in het Paradijs, zij zijn daarin eeuwig levenden, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil, als een gift zonder onderbreking.
وَأَمَّا ٱلَّذِينَ سُعِدُوا۟ فَفِى ٱلْجَنَّةِ خَـٰلِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ ٱلسَّمَـٰوَٰتُ وَٱلْأَرْضُ إِلَّا مَا شَآءَ رَبُّكَ ۖ عَطَآءً غَيْرَ مَجْذُوذٍۢ ﴿١٠٨﴾
109. Verkeer daarom niet in twijfel over wat deze mensen aanbidden, zij aanbidden slechts zoals hun vaderen voorheen aanbeden. En voorwaar, wij zullen hen zeker hun deel volledig vergelden, zonder vermindering.
فَلَا تَكُ فِى مِرْيَةٍۢ مِّمَّا يَعْبُدُ هَـٰٓؤُلَآءِ ۚ مَا يَعْبُدُونَ إِلَّا كَمَا يَعْبُدُ ءَابَآؤُهُم مِّن قَبْلُ ۚ وَإِنَّا لَمُوَفُّوهُمْ نَصِيبَهُمْ غَيْرَ مَنقُوصٍۢ ﴿١٠٩﴾
110. En voorzeker, wij hebben Mozes de Schrift (de Thora) gegeven, waarna er onenigheid over bestond. En als er niet een Woord van jouw Heer vooruitgegaan was, dan zou er reeds Uwen hen zijn geoordeeld. En voorwaar, zij verkeren zeker in vergaande twijfel. 111. En voorwaar, jouw Heer zal aan eenieder zijn daden volledig vergelden. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat zij doen.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَى ٱلْكِتَـٰبَ فَٱخْتُلِفَ فِيهِ ۚ وَلَوْلَا كَلِمَةٌۭ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِىَ بَيْنَهُمْ ۚ وَإِنَّهُمْ لَفِى شَكٍّۢ مِّنْهُ مُرِيبٍۢ ﴿١١٠﴾ وَإِنَّ كُلًّۭا لَّمَّا لَيُوَفِّيَنَّهُمْ رَبُّكَ أَعْمَـٰلَهُمْ ۚ إِنَّهُۥ بِمَا يَعْمَلُونَ خَبِيرٌۭ ﴿١١١﴾
112. Wees standvastig, zoals jou en wie met jou berouw toont is bevolen, en overtreed niet. Voorwaar, Hij ziet wat jullie doen. 113. En neigt niet tot degenen die onrecht pleegden, anders zal de Hel jullie aanraken en is er voor jullie naast Allāh geen beschermer. Dan zullen jullie niet worden geholpen. 114. En verricht de ṣalāh aan het begin en het einde van de dag en aan het begin van de avond, voorwaar, de goede daden wissen de slechte daden uit. Dat is een onderricht voor degenen die zich laten onderrichten. 115. En wees geduldig, want waarlijk, Allāh zal de beloning van de weldoeners niet verloren doen gaan.
فَٱسْتَقِمْ كَمَآ أُمِرْتَ وَمَن تَابَ مَعَكَ وَلَا تَطْغَوْا۟ ۚ إِنَّهُۥ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌۭ ﴿١١٢﴾ وَلَا تَرْكَنُوٓا۟ إِلَى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ فَتَمَسَّكُمُ ٱلنَّارُ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ مِنْ أَوْلِيَآءَ ثُمَّ لَا تُنصَرُونَ ﴿١١٣﴾ وَأَقِمِ ٱلصَّلَوٰةَ طَرَفَىِ ٱلنَّهَارِ وَزُلَفًۭا مِّنَ ٱلَّيْلِ ۚ إِنَّ ٱلْحَسَنَـٰتِ يُذْهِبْنَ ٱلسَّيِّـَٔاتِ ۚ ذَٰلِكَ ذِكْرَىٰ لِلذَّٰكِرِينَ ﴿١١٤﴾ وَٱصْبِرْ فَإِنَّ ٱللَّهَ لَا يُضِيعُ أَجْرَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١١٥﴾
116. Waren er maar onder de generaties vóór jullie bezitters van inzicht geweest, die weerhielden van het verderf op aarde (maar deze waren niet), met uitzondering van enkelen van hen die Wij hebben gered. En degenen die onrecht pleegden, joegen de weelde na waarin zij leefden, en zij waren misdadigers. 117. En jouw Heer was niet zo dat Hij de steden onrechtvaardig vernietigde, terwijl de bewoners ervan oprechten waren.
فَلَوْلَا كَانَ مِنَ ٱلْقُرُونِ مِن قَبْلِكُمْ أُو۟لُوا۟ بَقِيَّةٍۢ يَنْهَوْنَ عَنِ ٱلْفَسَادِ فِى ٱلْأَرْضِ إِلَّا قَلِيلًۭا مِّمَّنْ أَنجَيْنَا مِنْهُمْ ۗ وَٱتَّبَعَ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ مَآ أُتْرِفُوا۟ فِيهِ وَكَانُوا۟ مُجْرِمِينَ ﴿١١٦﴾ وَمَا كَانَ رَبُّكَ لِيُهْلِكَ ٱلْقُرَىٰ بِظُلْمٍۢ وَأَهْلُهَا مُصْلِحُونَ ﴿١١٧﴾
118. En als jouw Heer het had gewild, dan zou Hij de mensheid (als behorend tot) één godsdienst hebben gemaakt, maar zij bleven van mening verschillen. 119. Behalve wie jouw Heer begenadigd heeft. En daarom heeft Hij hen geschapen. En het Woord van jouw Heer is vastgesteld. "Ik zal de Hel vullen met djinn en mensen tezamen."
وَلَوْ شَآءَ رَبُّكَ لَجَعَلَ ٱلنَّاسَ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ ۖ وَلَا يَزَالُونَ مُخْتَلِفِينَ ﴿١١٨﴾ إِلَّا مَن رَّحِمَ رَبُّكَ ۚ وَلِذَٰلِكَ خَلَقَهُمْ ۗ وَتَمَّتْ كَلِمَةُ رَبِّكَ لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنَ ٱلْجِنَّةِ وَٱلنَّاسِ أَجْمَعِينَ ﴿١١٩﴾
120. En Wij vertellen jou alle geschiedenissen van de boodschappers, waarmee Wij jouw hart versterken. En daarin is tot jou de waarheid gekomen, en een onderricht en een lering voor de gelovigen. 121. En zeg tot degenen die niet geloven: "Werk volgens jullie vermogens. Voorwaar, (ook) wij werken. 122. En wacht af, Voorwaar, (ook) wij zijn wachtenden."
وَكُلًّۭا نَّقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنۢبَآءِ ٱلرُّسُلِ مَا نُثَبِّتُ بِهِۦ فُؤَادَكَ ۚ وَجَآءَكَ فِى هَـٰذِهِ ٱلْحَقُّ وَمَوْعِظَةٌۭ وَذِكْرَىٰ لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٢٠﴾ وَقُل لِّلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ ٱعْمَلُوا۟ عَلَىٰ مَكَانَتِكُمْ إِنَّا عَـٰمِلُونَ ﴿١٢١﴾ وَٱنتَظِرُوٓا۟ إِنَّا مُنتَظِرُونَ ﴿١٢٢﴾
123. En aan Allāh behoort het onwaarneembare van de hemelen en de aarde en tot Hem keren alle dingen terug. Aanbid daarom Hem en vertrouw op Hem en jouw Heer is niet onachtzaam omtrent wat jullie doen.
وَلِلَّهِ غَيْبُ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَإِلَيْهِ يُرْجَعُ ٱلْأَمْرُ كُلُّهُۥ فَٱعْبُدْهُ وَتَوَكَّلْ عَلَيْهِ ۚ وَمَا رَبُّكَ بِغَـٰفِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ ﴿١٢٣﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!