De Koran

5 ٥

Deze Medinese soera dankt zijn naam aan het verhaal van de tafel dat wordt genoemd in verzen 112-115. Verschillende voorschriften worden vastgelegd, waaronder toegestane en verboden voedingsmiddelen, jagen tijdens de bedevaart en een testament maken tijdens het reizen. Er wordt verwezen naar Allāhs verbonden met de joden en christenen en hoe die verbonden herhaaldelijk werden geschonden. De gelovigen worden aangespoord om te gehoorzamen aan Allāhs oordeel zoals gecommuniceerd door de Profeet (ﷺ). Sommige onderwerpen die in de vorige soeras zijn aangestipt, worden hier gedetailleerder beschreven, waaronder het inhalen van een verbroken eed, de heiligheid van het menselijk leven en de menselijkheid van Jezus (ﷺ).

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. O jullie die geloven! Kom de beloften na. Toegestaan voor jullie zijn de dieren van het vee, behalve wat aan jullie voorgelezen is. Niet toegestaan is het jagen als jullie in de gewijde staat zijn (tijdens de bedevaart). Voorwaar, Allāh oordeelt over wat Hij wil.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ أَوْفُوا۟ بِٱلْعُقُودِ ۚ أُحِلَّتْ لَكُم بَهِيمَةُ ٱلْأَنْعَـٰمِ إِلَّا مَا يُتْلَىٰ عَلَيْكُمْ غَيْرَ مُحِلِّى ٱلصَّيْدِ وَأَنتُمْ حُرُمٌ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ يَحْكُمُ مَا يُرِيدُ ﴿١﴾
2. O jullie die geloven! Ontheilig niet de gewijde Tekenen van Allāh en niet de gewijde Maand (van de ḥadj) en niet de offerieren en niet de halsomhangsels en niet degenen die onderweg zijn naar het Gewijde Huis (de Kaäba) terwijl zij de gunst en het welgevallen van hun Heer zoeken. En wanneer jullie gewijde toestand voltooid is, dan (mogen) jullie jagen. En laat de haat van een volk dat jullie hindert (te gaan) naar de Masdjid al-Ḥarām (de gewijde Moskee te Mekka) jullie er niet toe brengen overtredingen te begaan, maar ondersteun elkaar bij het goede en taqwā. En steun elkaar niet bij zonde en overtreding. En vrees Allāh. Voorwaar, Allāh is streng in de bestraffing.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تُحِلُّوا۟ شَعَـٰٓئِرَ ٱللَّهِ وَلَا ٱلشَّهْرَ ٱلْحَرَامَ وَلَا ٱلْهَدْىَ وَلَا ٱلْقَلَـٰٓئِدَ وَلَآ ءَآمِّينَ ٱلْبَيْتَ ٱلْحَرَامَ يَبْتَغُونَ فَضْلًۭا مِّن رَّبِّهِمْ وَرِضْوَٰنًۭا ۚ وَإِذَا حَلَلْتُمْ فَٱصْطَادُوا۟ ۚ وَلَا يَجْرِمَنَّكُمْ شَنَـَٔانُ قَوْمٍ أَن صَدُّوكُمْ عَنِ ٱلْمَسْجِدِ ٱلْحَرَامِ أَن تَعْتَدُوا۟ ۘ وَتَعَاوَنُوا۟ عَلَى ٱلْبِرِّ وَٱلتَّقْوَىٰ ۖ وَلَا تَعَاوَنُوا۟ عَلَى ٱلْإِثْمِ وَٱلْعُدْوَٰنِ ۚ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۖ إِنَّ ٱللَّهَ شَدِيدُ ٱلْعِقَابِ ﴿٢﴾
3. Verboden voor jullie zijn het kadaver, het bloed en het vlees van de varkens en hetgeen waarover anders (dan de Naam) van Allāh is uitgesproken, het gewurgde, het geslagene, het gevallene, het gestokene en dat waar de wilde dieren van gevreten hebben - behalve wat jullie geslacht hebben - en (verboden zijn) wat op de afgodsaltaren geslacht is en wat jullie met pijlen verloten. Dat is een zware zonde. Op deze dag wanhopen degenen die ongelovig zijn aan (de bestrijding van) jullie godsdienst. Vrees hen niet, maar vrees Mij. Vandaag heb Ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt en heb Ik Mijn gunst voor jullie volledig gemaakt en heb Ik de islam voor jullie als godsdienst gekozen. En wie door honger gedwongen is, zonder neiging tot zonde: Allāh is dan Vergevingsgezind, Meest Barmhartig.
حُرِّمَتْ عَلَيْكُمُ ٱلْمَيْتَةُ وَٱلدَّمُ وَلَحْمُ ٱلْخِنزِيرِ وَمَآ أُهِلَّ لِغَيْرِ ٱللَّهِ بِهِۦ وَٱلْمُنْخَنِقَةُ وَٱلْمَوْقُوذَةُ وَٱلْمُتَرَدِّيَةُ وَٱلنَّطِيحَةُ وَمَآ أَكَلَ ٱلسَّبُعُ إِلَّا مَا ذَكَّيْتُمْ وَمَا ذُبِحَ عَلَى ٱلنُّصُبِ وَأَن تَسْتَقْسِمُوا۟ بِٱلْأَزْلَـٰمِ ۚ ذَٰلِكُمْ فِسْقٌ ۗ ٱلْيَوْمَ يَئِسَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن دِينِكُمْ فَلَا تَخْشَوْهُمْ وَٱخْشَوْنِ ۚ ٱلْيَوْمَ أَكْمَلْتُ لَكُمْ دِينَكُمْ وَأَتْمَمْتُ عَلَيْكُمْ نِعْمَتِى وَرَضِيتُ لَكُمُ ٱلْإِسْلَـٰمَ دِينًۭا ۚ فَمَنِ ٱضْطُرَّ فِى مَخْمَصَةٍ غَيْرَ مُتَجَانِفٍۢ لِّإِثْمٍۢ ۙ فَإِنَّ ٱللَّهَ غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٣﴾
4. En zij vragen jou wat hun toegestaan is. Zeg: "Jullie toegestaan zijn alle goede (soorten voedsel) en wat jullie krijgen met behulp van roofdieren die jullie leren (vangen) zoals Allāh jullie leerde." Eet van wat zij voor jullie gevangen hebben, en spreek er de Naam van Allāh over uit (bij het loslaten van de afgerichte dieren). En vrees Allāh. Voorwaar, Allāh is snel in het opmaken van de afrekening.
يَسْـَٔلُونَكَ مَاذَآ أُحِلَّ لَهُمْ ۖ قُلْ أُحِلَّ لَكُمُ ٱلطَّيِّبَـٰتُ ۙ وَمَا عَلَّمْتُم مِّنَ ٱلْجَوَارِحِ مُكَلِّبِينَ تُعَلِّمُونَهُنَّ مِمَّا عَلَّمَكُمُ ٱللَّهُ ۖ فَكُلُوا۟ مِمَّآ أَمْسَكْنَ عَلَيْكُمْ وَٱذْكُرُوا۟ ٱسْمَ ٱللَّهِ عَلَيْهِ ۖ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ سَرِيعُ ٱلْحِسَابِ ﴿٤﴾
5. Op deze dag zijn alle goede (zaken) voor jullie toegestaan gemaakt, en het voedsel (geslachte dieren) van de Lieden van de Schrift is jullie toegestaan en jullie voedsel is hun toegestaan. (Toegestaan om mee te trouwen zijn:) de eerbare vrouwen onder de gelovige vrouwen en de eerbare vrouwen onder degenen die de Schrift vóór jullie gegeven is; indien jullie hun hun bruidschatten geven, in eerbaarheid handelend en niet in ontucht en neem geen minnaressen. En degene die het geloof verwerpt: zijn werk draagt waarlijk geen vrucht en hij behoort in het Hiernamaals tot de verliezers.
ٱلْيَوْمَ أُحِلَّ لَكُمُ ٱلطَّيِّبَـٰتُ ۖ وَطَعَامُ ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْكِتَـٰبَ حِلٌّۭ لَّكُمْ وَطَعَامُكُمْ حِلٌّۭ لَّهُمْ ۖ وَٱلْمُحْصَنَـٰتُ مِنَ ٱلْمُؤْمِنَـٰتِ وَٱلْمُحْصَنَـٰتُ مِنَ ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْكِتَـٰبَ مِن قَبْلِكُمْ إِذَآ ءَاتَيْتُمُوهُنَّ أُجُورَهُنَّ مُحْصِنِينَ غَيْرَ مُسَـٰفِحِينَ وَلَا مُتَّخِذِىٓ أَخْدَانٍۢ ۗ وَمَن يَكْفُرْ بِٱلْإِيمَـٰنِ فَقَدْ حَبِطَ عَمَلُهُۥ وَهُوَ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ مِنَ ٱلْخَـٰسِرِينَ ﴿٥﴾
6. O jullie die geloven! Wanneer jullie je voorbereiden op de ṣalāh, was dan jullie gezichten en jullie handen tot de ellebogen en wrijf over jullie hoofden en was jullie voeten tot de enkels. Indien jullie djoenoeb zijn, reinig jullie dan. En indien jullie ziek zijn, of op reis, of als een van jullie van het toilet gekomen is, of jullie hebben jullie vrouwen aangeraakt en jullie vinden dan geen water: verricht dan tayammoem met schone aarde. En wrijf ermee over jullie gezichten en jullie handen. Allāh wil het jullie niet moeilijk maken, maar Hij wil jullie reinigen, zodat Hij Zijn genieting voor jullie vervolmaakt. Hopelijk zullen jullie dankbaar zijn.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ إِذَا قُمْتُمْ إِلَى ٱلصَّلَوٰةِ فَٱغْسِلُوا۟ وُجُوهَكُمْ وَأَيْدِيَكُمْ إِلَى ٱلْمَرَافِقِ وَٱمْسَحُوا۟ بِرُءُوسِكُمْ وَأَرْجُلَكُمْ إِلَى ٱلْكَعْبَيْنِ ۚ وَإِن كُنتُمْ جُنُبًۭا فَٱطَّهَّرُوا۟ ۚ وَإِن كُنتُم مَّرْضَىٰٓ أَوْ عَلَىٰ سَفَرٍ أَوْ جَآءَ أَحَدٌۭ مِّنكُم مِّنَ ٱلْغَآئِطِ أَوْ لَـٰمَسْتُمُ ٱلنِّسَآءَ فَلَمْ تَجِدُوا۟ مَآءًۭ فَتَيَمَّمُوا۟ صَعِيدًۭا طَيِّبًۭا فَٱمْسَحُوا۟ بِوُجُوهِكُمْ وَأَيْدِيكُم مِّنْهُ ۚ مَا يُرِيدُ ٱللَّهُ لِيَجْعَلَ عَلَيْكُم مِّنْ حَرَجٍۢ وَلَـٰكِن يُرِيدُ لِيُطَهِّرَكُمْ وَلِيُتِمَّ نِعْمَتَهُۥ عَلَيْكُمْ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ ﴿٦﴾
7. En gedenk de genieting van Allāh voor jullie en Zijn verbond dat Hij met jullie sloot toen jullie zeiden: "Wij hebben gehoord en gehoorzaamd." En vrees Allāh. Voorwaar, Allāh is Alwetend over wat zich in de harten bevindt.
وَٱذْكُرُوا۟ نِعْمَةَ ٱللَّهِ عَلَيْكُمْ وَمِيثَـٰقَهُ ٱلَّذِى وَاثَقَكُم بِهِۦٓ إِذْ قُلْتُمْ سَمِعْنَا وَأَطَعْنَا ۖ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ عَلِيمٌۢ بِذَاتِ ٱلصُّدُورِ ﴿٧﴾
8. O jullie die geloven! Wees standvastig voor Allāh als rechtvaardige getuigen. En laat de haat van een volk jullie er niet toe brengen niet rechtvaardig te wezen. Wees rechtvaardig, dat is het dichtst bij taqwā. En vrees Allāh. Voorwaar, Allāh weet wat jullie doen.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ كُونُوا۟ قَوَّٰمِينَ لِلَّهِ شُهَدَآءَ بِٱلْقِسْطِ ۖ وَلَا يَجْرِمَنَّكُمْ شَنَـَٔانُ قَوْمٍ عَلَىٰٓ أَلَّا تَعْدِلُوا۟ ۚ ٱعْدِلُوا۟ هُوَ أَقْرَبُ لِلتَّقْوَىٰ ۖ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ خَبِيرٌۢ بِمَا تَعْمَلُونَ ﴿٨﴾
9. En Allāh beloofde degenen die geloofden en goede werken verrichtten dat er voor hen vergeving en een geweldige beloning is. 10. En degenen die ongelovig waren en Onze Tekenen loochenden: zij zijn de bewoners van Djaḥīem (de Hel).
وَعَدَ ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ ۙ لَهُم مَّغْفِرَةٌۭ وَأَجْرٌ عَظِيمٌۭ ﴿٩﴾ وَٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ وَكَذَّبُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَآ أُو۟لَـٰٓئِكَ أَصْحَـٰبُ ٱلْجَحِيمِ ﴿١٠﴾
11. O jullie die geloven! Gedenk de genieting van Allāh voor jullie toen een volk hun handen naar jullie wilde uitstrekken en toen (Allāh) hun handen van jullie afhield. En vrees Allāh. En laat de gelovigen hun vertrouwen op Allāh stellen.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱذْكُرُوا۟ نِعْمَتَ ٱللَّهِ عَلَيْكُمْ إِذْ هَمَّ قَوْمٌ أَن يَبْسُطُوٓا۟ إِلَيْكُمْ أَيْدِيَهُمْ فَكَفَّ أَيْدِيَهُمْ عَنكُمْ ۖ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۚ وَعَلَى ٱللَّهِ فَلْيَتَوَكَّلِ ٱلْمُؤْمِنُونَ ﴿١١﴾
12. En voorzeker, Allāh heeft een verbond met de Kinderen van Israël gesloten. En Wij hebben onder hen twaalf stamhoofden aangesteld en Allāh zei: "Voorwaar, Ik ben met jullie, indien jullie de ṣalāh verrichten en de zakāh betalen en jullie in Mijn boodschappers geloven en hen helpen en een goede lening aan Allāh verstrekken (bijdragen geven op de weg van Allāh). Dan zal Ik zeker jullie fouten voor jullie uitwissen en Ik zal jullie zeker Tuinen (het Paradijs) binnenleiden waar de rivieren onderdoor stromen. En wie van jullie hierna ongelovig is: hij dwaalt waarlijk van de rechte weg."
وَلَقَدْ أَخَذَ ٱللَّهُ مِيثَـٰقَ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ وَبَعَثْنَا مِنْهُمُ ٱثْنَىْ عَشَرَ نَقِيبًۭا ۖ وَقَالَ ٱللَّهُ إِنِّى مَعَكُمْ ۖ لَئِنْ أَقَمْتُمُ ٱلصَّلَوٰةَ وَءَاتَيْتُمُ ٱلزَّكَوٰةَ وَءَامَنتُم بِرُسُلِى وَعَزَّرْتُمُوهُمْ وَأَقْرَضْتُمُ ٱللَّهَ قَرْضًا حَسَنًۭا لَّأُكَفِّرَنَّ عَنكُمْ سَيِّـَٔاتِكُمْ وَلَأُدْخِلَنَّكُمْ جَنَّـٰتٍۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَـٰرُ ۚ فَمَن كَفَرَ بَعْدَ ذَٰلِكَ مِنكُمْ فَقَدْ ضَلَّ سَوَآءَ ٱلسَّبِيلِ ﴿١٢﴾
13. Maar omdat zij hun verbond verbraken, hebben Wij hen vervloekt en hebben Wij hun harten hard gemaakt. En zij verschoven de woorden (in de Schrift) van hun plaatsen en zij vergaten een gedeelte van hetgeen waarmee zij mee vermaand waren. En jij (o Mohammed), behalve van enkelen van hen. Vergeef hun en scheld (het) kwijt. Voorwaar, Allāh houdt van de weldoeners.
فَبِمَا نَقْضِهِم مِّيثَـٰقَهُمْ لَعَنَّـٰهُمْ وَجَعَلْنَا قُلُوبَهُمْ قَـٰسِيَةًۭ ۖ يُحَرِّفُونَ ٱلْكَلِمَ عَن مَّوَاضِعِهِۦ ۙ وَنَسُوا۟ حَظًّۭا مِّمَّا ذُكِّرُوا۟ بِهِۦ ۚ وَلَا تَزَالُ تَطَّلِعُ عَلَىٰ خَآئِنَةٍۢ مِّنْهُمْ إِلَّا قَلِيلًۭا مِّنْهُمْ ۖ فَٱعْفُ عَنْهُمْ وَٱصْفَحْ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ يُحِبُّ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١٣﴾
14. En van degenen die zeggen: "Voorwaar, wij zijn christenen," (zeggen Wij:) Wij sloten een verbond met hen. Zij vergaten een gedeelte van hetgeen waar zij mee vermaand waren. Wij hebben daarop vijandschap en haat tussen hen doen ontstaan tot op de Dag der Opstanding. En Allāh zal hun duidelijk maken wat zij plachten te doen.
وَمِنَ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ إِنَّا نَصَـٰرَىٰٓ أَخَذْنَا مِيثَـٰقَهُمْ فَنَسُوا۟ حَظًّۭا مِّمَّا ذُكِّرُوا۟ بِهِۦ فَأَغْرَيْنَا بَيْنَهُمُ ٱلْعَدَاوَةَ وَٱلْبَغْضَآءَ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ ۚ وَسَوْفَ يُنَبِّئُهُمُ ٱللَّهُ بِمَا كَانُوا۟ يَصْنَعُونَ ﴿١٤﴾
15. O Lieden van de Schrift! Waarlijk, Onze Boodschapper is tot jullie gekomen; hij heeft jullie veel duidelijk gemaakt van wat jullie in de Schrift verborgen, en hij heeft jullie veel kwijtgescholden. Waarlijk, er is van Allāh een licht (de Profeet) en een duidelijk Boek (de Koran) tot jullie gekomen. 16. Allāh leidt hen ermee die Zijn welbehagen zoeken naar wegen van vrede en Hij brengt hen vanuit de duisternissen naar het licht, met Zijn verlof, en Hij leidt hen naar een recht pad.
يَـٰٓأَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ قَدْ جَآءَكُمْ رَسُولُنَا يُبَيِّنُ لَكُمْ كَثِيرًۭا مِّمَّا كُنتُمْ تُخْفُونَ مِنَ ٱلْكِتَـٰبِ وَيَعْفُوا۟ عَن كَثِيرٍۢ ۚ قَدْ جَآءَكُم مِّنَ ٱللَّهِ نُورٌۭ وَكِتَـٰبٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿١٥﴾ يَهْدِى بِهِ ٱللَّهُ مَنِ ٱتَّبَعَ رِضْوَٰنَهُۥ سُبُلَ ٱلسَّلَـٰمِ وَيُخْرِجُهُم مِّنَ ٱلظُّلُمَـٰتِ إِلَى ٱلنُّورِ بِإِذْنِهِۦ وَيَهْدِيهِمْ إِلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿١٦﴾
17. Voorzeker, zij waren ongelovig, degenen die zeiden: "Voorwaar, Allāh is de Messias, zoon van Maria." Zeg (o Mohammed): "Wie zou er enige macht hebben om Allāh (af te houden) wanneer Hij zou wensen dat de Messias, zoon van Maria, en zijn moeder en wie er ook allemaal op de aarde zijn, vernietigd zou worden?" En aan Allāh behoort het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat er tussen hen is. Hij schept wat Hij wil. En Allāh is Almachtig over alle zaken.
لَّقَدْ كَفَرَ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ إِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْمَسِيحُ ٱبْنُ مَرْيَمَ ۚ قُلْ فَمَن يَمْلِكُ مِنَ ٱللَّهِ شَيْـًٔا إِنْ أَرَادَ أَن يُهْلِكَ ٱلْمَسِيحَ ٱبْنَ مَرْيَمَ وَأُمَّهُۥ وَمَن فِى ٱلْأَرْضِ جَمِيعًۭا ۗ وَلِلَّهِ مُلْكُ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۚ يَخْلُقُ مَا يَشَآءُ ۚ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ ﴿١٧﴾
18. En de joden en de christenen zeiden: "Wij zijn zonen van Allāh en Zijn geliefden." Zeg (o Mohammed): "Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Maar nee, jullie zijn (gewone) mensen, die Hij schiep, Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil." En aan Allāh behoort het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat er tussen hen is. En tot Hem is de terugkeer.
وَقَالَتِ ٱلْيَهُودُ وَٱلنَّصَـٰرَىٰ نَحْنُ أَبْنَـٰٓؤُا۟ ٱللَّهِ وَأَحِبَّـٰٓؤُهُۥ ۚ قُلْ فَلِمَ يُعَذِّبُكُم بِذُنُوبِكُم ۖ بَلْ أَنتُم بَشَرٌۭ مِّمَّنْ خَلَقَ ۚ يَغْفِرُ لِمَن يَشَآءُ وَيُعَذِّبُ مَن يَشَآءُ ۚ وَلِلَّهِ مُلْكُ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ وَإِلَيْهِ ٱلْمَصِيرُ ﴿١٨﴾
19. O Lieden van de Schrift! Waarlijk, Onze Boodschapper is tot jullie gekomen, en hij heeft jullie na een onderbreking in (de reeks van) boodschappers duidelijkheid gegeven, opdat jullie niet zouden zeggen: "Er is tot ons geen verkondiger van goed nieuws en een waarschuwer gekomen." Waarlijk, er komt een verkondiger van goed nieuws en een waarschuwer tot jullie. En Allāh is Almachtig over alle zaken.
يَـٰٓأَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ قَدْ جَآءَكُمْ رَسُولُنَا يُبَيِّنُ لَكُمْ عَلَىٰ فَتْرَةٍۢ مِّنَ ٱلرُّسُلِ أَن تَقُولُوا۟ مَا جَآءَنَا مِنۢ بَشِيرٍۢ وَلَا نَذِيرٍۢ ۖ فَقَدْ جَآءَكُم بَشِيرٌۭ وَنَذِيرٌۭ ۗ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ ﴿١٩﴾
20. En (gedenk) toen Mozes tot zijn volk zei: "O mijn volk, gedenk de genieting van Allāh voor jullie, toen Hij Profeten uit jullie midden voortbracht en jullie koninkrijken gaf en aan jullie gaf wat aan niet één (volk) in de werelden gegeven was. 21. O mijn volk, treed het Heilige Land binnen dat Allāh jullie toegewezen heeft en keer het niet jullie ruggen toe, want anders zullen jullie als verliezers terugkeren." 22. Zij zeiden: "O Mozes, daarin is een heel sterk volk en wij zullen daarin nooit binnentreden totdat zij van daar vertrekken, en indien zij het verlaten, dan zullen wij (daar) binnentreden." 23. Twee mannen van degenen die (Allāh) vreesden en aan wie Allāh van Zijn gunsten gegeven had, zeiden. "Val hen aan via de poort en wanneer jullie dan binnengetreden zijn, dan zullen jullie waarlijk winnaars zijn. En stel jullie vertrouwen op Allāh, indien jullie gelovigen zijn." 24. Zij zeiden; "O Mozes, wij zullen daar nooit binnentreden, dan zolang zij daarbinnen zijn. Ga jij maar en jouw Heer, en vecht met jullie tweeën, voorwaar, wij zullen hier blijven zitten."
وَإِذْ قَالَ مُوسَىٰ لِقَوْمِهِۦ يَـٰقَوْمِ ٱذْكُرُوا۟ نِعْمَةَ ٱللَّهِ عَلَيْكُمْ إِذْ جَعَلَ فِيكُمْ أَنۢبِيَآءَ وَجَعَلَكُم مُّلُوكًۭا وَءَاتَىٰكُم مَّا لَمْ يُؤْتِ أَحَدًۭا مِّنَ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٢٠﴾ يَـٰقَوْمِ ٱدْخُلُوا۟ ٱلْأَرْضَ ٱلْمُقَدَّسَةَ ٱلَّتِى كَتَبَ ٱللَّهُ لَكُمْ وَلَا تَرْتَدُّوا۟ عَلَىٰٓ أَدْبَارِكُمْ فَتَنقَلِبُوا۟ خَـٰسِرِينَ ﴿٢١﴾ قَالُوا۟ يَـٰمُوسَىٰٓ إِنَّ فِيهَا قَوْمًۭا جَبَّارِينَ وَإِنَّا لَن نَّدْخُلَهَا حَتَّىٰ يَخْرُجُوا۟ مِنْهَا فَإِن يَخْرُجُوا۟ مِنْهَا فَإِنَّا دَٰخِلُونَ ﴿٢٢﴾ قَالَ رَجُلَانِ مِنَ ٱلَّذِينَ يَخَافُونَ أَنْعَمَ ٱللَّهُ عَلَيْهِمَا ٱدْخُلُوا۟ عَلَيْهِمُ ٱلْبَابَ فَإِذَا دَخَلْتُمُوهُ فَإِنَّكُمْ غَـٰلِبُونَ ۚ وَعَلَى ٱللَّهِ فَتَوَكَّلُوٓا۟ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٢٣﴾ قَالُوا۟ يَـٰمُوسَىٰٓ إِنَّا لَن نَّدْخُلَهَآ أَبَدًۭا مَّا دَامُوا۟ فِيهَا ۖ فَٱذْهَبْ أَنتَ وَرَبُّكَ فَقَـٰتِلَآ إِنَّا هَـٰهُنَا قَـٰعِدُونَ ﴿٢٤﴾
25. Hij (Mozes) zei: "O mijn Heer, ik heb alleen macht over mijzelf en mijn broeder, breng een scheiding aan tussen ons en het zwaar zondige volk." 26. Hij (Allāh) zei: "Het is daarom dat (het land) voor veertig jaren voor hen verboden wordt, (gedurende die periode) zullen zij rusteloos op aarde rondgaan. Treur daarom niet over het zwaar zondige volk."
قَالَ رَبِّ إِنِّى لَآ أَمْلِكُ إِلَّا نَفْسِى وَأَخِى ۖ فَٱفْرُقْ بَيْنَنَا وَبَيْنَ ٱلْقَوْمِ ٱلْفَـٰسِقِينَ ﴿٢٥﴾ قَالَ فَإِنَّهَا مُحَرَّمَةٌ عَلَيْهِمْ ۛ أَرْبَعِينَ سَنَةًۭ ۛ يَتِيهُونَ فِى ٱلْأَرْضِ ۚ فَلَا تَأْسَ عَلَى ٱلْقَوْمِ ٱلْفَـٰسِقِينَ ﴿٢٦﴾
27. Vertel hen de waarheid over het verhaal over de twee zonen van Adam: toen zij een offer brachten, werd het van één van hen (Abel) aanvaard en van de ander (Kaïn) werd het niet aanvaard. Hij (Kaïn) zei: "Ik zal jou doden." Hij (Abel) zei: "Voorwaar, Allāh aanvaardt alleen het otter van de moettaqīen. 28. Wanneer jij je hand naar mij uitstrekt om mij te doden: het is niet aan mij om mijn hand naar jou uit te strekken om jou te doden, waarlijk, ik vrees Allāh, Heer der werelden. 29. Voorwaar, ik wil dat je mijn zonde en jouw zonde op je neemt en dat he dan tot de bewoners van de Hel wordt. En dat is de vergelding voor de onrechtvaardigen." 30. Toen zette hij zich ertoe aan om zijn broeder te doden en hij doodde hem, en zo werd hij een van de verliezers. 31. Toen stuurde Allāh een raaf, die over de grond kraste om hem te laten zien hoe hij het lichaam van zijn broeder kon bedekken. Hij zei: "Wee mij! Waarom ben ik zo zwak dat ik niet net zoals de raaf het lichaam van mijn broeder kan bedekken?" En zo werd hij een van hen die wroeging hebben.
وَٱتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ ٱبْنَىْ ءَادَمَ بِٱلْحَقِّ إِذْ قَرَّبَا قُرْبَانًۭا فَتُقُبِّلَ مِنْ أَحَدِهِمَا وَلَمْ يُتَقَبَّلْ مِنَ ٱلْـَٔاخَرِ قَالَ لَأَقْتُلَنَّكَ ۖ قَالَ إِنَّمَا يَتَقَبَّلُ ٱللَّهُ مِنَ ٱلْمُتَّقِينَ ﴿٢٧﴾ لَئِنۢ بَسَطتَ إِلَىَّ يَدَكَ لِتَقْتُلَنِى مَآ أَنَا۠ بِبَاسِطٍۢ يَدِىَ إِلَيْكَ لِأَقْتُلَكَ ۖ إِنِّىٓ أَخَافُ ٱللَّهَ رَبَّ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٢٨﴾ إِنِّىٓ أُرِيدُ أَن تَبُوٓأَ بِإِثْمِى وَإِثْمِكَ فَتَكُونَ مِنْ أَصْحَـٰبِ ٱلنَّارِ ۚ وَذَٰلِكَ جَزَٰٓؤُا۟ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٢٩﴾ فَطَوَّعَتْ لَهُۥ نَفْسُهُۥ قَتْلَ أَخِيهِ فَقَتَلَهُۥ فَأَصْبَحَ مِنَ ٱلْخَـٰسِرِينَ ﴿٣٠﴾ فَبَعَثَ ٱللَّهُ غُرَابًۭا يَبْحَثُ فِى ٱلْأَرْضِ لِيُرِيَهُۥ كَيْفَ يُوَٰرِى سَوْءَةَ أَخِيهِ ۚ قَالَ يَـٰوَيْلَتَىٰٓ أَعَجَزْتُ أَنْ أَكُونَ مِثْلَ هَـٰذَا ٱلْغُرَابِ فَأُوَٰرِىَ سَوْءَةَ أَخِى ۖ فَأَصْبَحَ مِنَ ٱلنَّـٰدِمِينَ ﴿٣١﴾
32. Daarom hebben Wij de Kinderen van Israël voorgeschreven dat voor wie een ziel doodt — niet (als vergelding) voor een ziel of het verderf zaaien op aarde — het is alsof hij alle mensen doodde en dat voor wie iemand laat leven, het is alsof hij alle mensen deed leven. En waarlijk, en Onze boodschappers kwamen tot hen met duidelijke Tekenen, velen van hen (de Kinderen van Israël) waren daarna overtreders op de aarde.
مِنْ أَجْلِ ذَٰلِكَ كَتَبْنَا عَلَىٰ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ أَنَّهُۥ مَن قَتَلَ نَفْسًۢا بِغَيْرِ نَفْسٍ أَوْ فَسَادٍۢ فِى ٱلْأَرْضِ فَكَأَنَّمَا قَتَلَ ٱلنَّاسَ جَمِيعًۭا وَمَنْ أَحْيَاهَا فَكَأَنَّمَآ أَحْيَا ٱلنَّاسَ جَمِيعًۭا ۚ وَلَقَدْ جَآءَتْهُمْ رُسُلُنَا بِٱلْبَيِّنَـٰتِ ثُمَّ إِنَّ كَثِيرًۭا مِّنْهُم بَعْدَ ذَٰلِكَ فِى ٱلْأَرْضِ لَمُسْرِفُونَ ﴿٣٢﴾
33. Voorwaar, de vergelding van degenen die oorlog voeren tegen Allāh en Zijn Boodschapper en (die) naar het zaaien van verderf op aarde streven, is dat zij gedood worden, of gekruisigd worden, of het afhouwen van handen en voeten aan tegenovergestelde kanten, of dat zij uit het land verbannen worden. Dat is voor hen een vernedering op de wereld en voor hen is er in het Hiernamaals een geweldige bestraffing. 34. Behalve voor degenen die berouw tonen, voordat jullie hen in jullie macht krijgen (en bestraffen). En weet dat Allāh Vergevingsgezind, Meest Barmhartig is.
إِنَّمَا جَزَٰٓؤُا۟ ٱلَّذِينَ يُحَارِبُونَ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُۥ وَيَسْعَوْنَ فِى ٱلْأَرْضِ فَسَادًا أَن يُقَتَّلُوٓا۟ أَوْ يُصَلَّبُوٓا۟ أَوْ تُقَطَّعَ أَيْدِيهِمْ وَأَرْجُلُهُم مِّنْ خِلَـٰفٍ أَوْ يُنفَوْا۟ مِنَ ٱلْأَرْضِ ۚ ذَٰلِكَ لَهُمْ خِزْىٌۭ فِى ٱلدُّنْيَا ۖ وَلَهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ عَذَابٌ عَظِيمٌ ﴿٣٣﴾ إِلَّا ٱلَّذِينَ تَابُوا۟ مِن قَبْلِ أَن تَقْدِرُوا۟ عَلَيْهِمْ ۖ فَٱعْلَمُوٓا۟ أَنَّ ٱللَّهَ غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٣٤﴾
35. O jullie die geloven! Vrees Allāh en zoek naar een middel om (zo dicht mogelijk) bij Hem (te komen), en streef op Zijn weg. Hopelijk zullen jullie welslagen.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَٱبْتَغُوٓا۟ إِلَيْهِ ٱلْوَسِيلَةَ وَجَـٰهِدُوا۟ فِى سَبِيلِهِۦ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ﴿٣٥﴾
36. Voorwaar, indien degenen die ongelovig zijn alles op aarde zouden hebben en het gelijke daarvan bij hen zouden hebben om daarmee hun bestraffing op de Dag der Opstanding af te kopen: het zou niet van hen aanvaard worden. En er is voor hen een pijnlijke bestraffing. 37. Zij zullen uit de Hel willen ontsnappen, maar er is voor hen geen ontsnapping daaruit, en voor hen is een voortdurende bestraffing.
إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لَوْ أَنَّ لَهُم مَّا فِى ٱلْأَرْضِ جَمِيعًۭا وَمِثْلَهُۥ مَعَهُۥ لِيَفْتَدُوا۟ بِهِۦ مِنْ عَذَابِ يَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ مَا تُقُبِّلَ مِنْهُمْ ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٣٦﴾ يُرِيدُونَ أَن يَخْرُجُوا۟ مِنَ ٱلنَّارِ وَمَا هُم بِخَـٰرِجِينَ مِنْهَا ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌۭ مُّقِيمٌۭ ﴿٣٧﴾
38. En de dief en de dievegge: hak hun handen af als een vergelding vanwege (de misdaad) die zij begingen, als een bestraffing van Allāh. En Allāh is Almachtig, Alwijs. 39. En wie na zijn onrecht berouw toont en zich betert: Allāh aanvaardt het berouw van hem. Voorwaar, Allāh is Vergevingsgezind, Meest Barmhartig.
وَٱلسَّارِقُ وَٱلسَّارِقَةُ فَٱقْطَعُوٓا۟ أَيْدِيَهُمَا جَزَآءًۢ بِمَا كَسَبَا نَكَـٰلًۭا مِّنَ ٱللَّهِ ۗ وَٱللَّهُ عَزِيزٌ حَكِيمٌۭ ﴿٣٨﴾ فَمَن تَابَ مِنۢ بَعْدِ ظُلْمِهِۦ وَأَصْلَحَ فَإِنَّ ٱللَّهَ يَتُوبُ عَلَيْهِ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ غَفُورٌۭ رَّحِيمٌ ﴿٣٩﴾
40. Weet jij dan niet dat het Koninkrijk van de hemelen en de aarde aan Allāh toebehoort: Hij straft wie Hij wil en Hij vergeeft wie Hij wil. En Allāh is Almachtig over alle zaken.
أَلَمْ تَعْلَمْ أَنَّ ٱللَّهَ لَهُۥ مُلْكُ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ يُعَذِّبُ مَن يَشَآءُ وَيَغْفِرُ لِمَن يَشَآءُ ۗ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ ﴿٤٠﴾
41. O Boodschapper! Laat je niet bedroeven door degenen die met elkaar wedijveren in ongeloof en die behoren tot degenen die met hun monden zeggen: "Wij geloven," maar wiens harten niet geloven. En er zijn er onder de joden, die gehoor geven aan de leugen: zij geven gehoor aan een ander volk dat niet bij jou gekomen is (en jou niet kent). Zij verdraaien de woorden van hun plaatsen. Zij zeggen: "Indien jullie dat gegeven is, neem het dan; en als jullie het niet gegeven is, let dan op." En als Allāh Zijn beproeving voor iemand wil, dan ben jij niet bij machte dat bij Allāh tegen te houden. Zij zijn degenen wiens harten Allāh niet wil reinigen. Voor hen is er op de wereld een vernedering en voor hen is er in het Hiernamaals een geweldige bestraffing.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلرَّسُولُ لَا يَحْزُنكَ ٱلَّذِينَ يُسَـٰرِعُونَ فِى ٱلْكُفْرِ مِنَ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ ءَامَنَّا بِأَفْوَٰهِهِمْ وَلَمْ تُؤْمِن قُلُوبُهُمْ ۛ وَمِنَ ٱلَّذِينَ هَادُوا۟ ۛ سَمَّـٰعُونَ لِلْكَذِبِ سَمَّـٰعُونَ لِقَوْمٍ ءَاخَرِينَ لَمْ يَأْتُوكَ ۖ يُحَرِّفُونَ ٱلْكَلِمَ مِنۢ بَعْدِ مَوَاضِعِهِۦ ۖ يَقُولُونَ إِنْ أُوتِيتُمْ هَـٰذَا فَخُذُوهُ وَإِن لَّمْ تُؤْتَوْهُ فَٱحْذَرُوا۟ ۚ وَمَن يُرِدِ ٱللَّهُ فِتْنَتَهُۥ فَلَن تَمْلِكَ لَهُۥ مِنَ ٱللَّهِ شَيْـًٔا ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ لَمْ يُرِدِ ٱللَّهُ أَن يُطَهِّرَ قُلُوبَهُمْ ۚ لَهُمْ فِى ٱلدُّنْيَا خِزْىٌۭ ۖ وَلَهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ عَذَابٌ عَظِيمٌۭ ﴿٤١﴾
42. Zij blijven gehoor geven aan de leugen en zij blijven eten van het verbodene en als zij tot jou komen: oordeel dan tussen hen of wend je van hen af en indien jij je van hen afwendt, dan kunnen zij jou geen enkele schade berokkenen. En indien jij oordeelt, oordeel dan onder hen met rechtvaardigheid. Voorwaar, Allāh houdt van de rechtvaardigen. 43. Maar hoe komt het, dat zij zich door jou laten oordelen, terwijl zij de de Thora bij zich hebben? Daarin is de wet van Allāh en zelfs na dat zullen zij zich afkeren! En zij zijn geen gelovigen!
سَمَّـٰعُونَ لِلْكَذِبِ أَكَّـٰلُونَ لِلسُّحْتِ ۚ فَإِن جَآءُوكَ فَٱحْكُم بَيْنَهُمْ أَوْ أَعْرِضْ عَنْهُمْ ۖ وَإِن تُعْرِضْ عَنْهُمْ فَلَن يَضُرُّوكَ شَيْـًۭٔا ۖ وَإِنْ حَكَمْتَ فَٱحْكُم بَيْنَهُم بِٱلْقِسْطِ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ يُحِبُّ ٱلْمُقْسِطِينَ ﴿٤٢﴾ وَكَيْفَ يُحَكِّمُونَكَ وَعِندَهُمُ ٱلتَّوْرَىٰةُ فِيهَا حُكْمُ ٱللَّهِ ثُمَّ يَتَوَلَّوْنَ مِنۢ بَعْدِ ذَٰلِكَ ۚ وَمَآ أُو۟لَـٰٓئِكَ بِٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٤٣﴾
44. Voorwaar, Wij hebben de Thora neergezonden met daarin leiding en licht. De profeten, die zich (aan Allāh) overgegeven hadden, oordeelden ermee over de joden. En de rabbijnen en de schriftgeleerden (oordeelden ook), met behulp van hetgeen hun van de schrift van Allāh was toevertrouwd en zij waren daar getuigen van. Vrees daarom niet de mensen maar vrees Mij en verruil Mijn tekens niet voor een geringe prijs. En wie niet oordeelt met wat Allāh geopenbaard heeft: zij zijn de ongelovigen!
إِنَّآ أَنزَلْنَا ٱلتَّوْرَىٰةَ فِيهَا هُدًۭى وَنُورٌۭ ۚ يَحْكُمُ بِهَا ٱلنَّبِيُّونَ ٱلَّذِينَ أَسْلَمُوا۟ لِلَّذِينَ هَادُوا۟ وَٱلرَّبَّـٰنِيُّونَ وَٱلْأَحْبَارُ بِمَا ٱسْتُحْفِظُوا۟ مِن كِتَـٰبِ ٱللَّهِ وَكَانُوا۟ عَلَيْهِ شُهَدَآءَ ۚ فَلَا تَخْشَوُا۟ ٱلنَّاسَ وَٱخْشَوْنِ وَلَا تَشْتَرُوا۟ بِـَٔايَـٰتِى ثَمَنًۭا قَلِيلًۭا ۚ وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْكَـٰفِرُونَ ﴿٤٤﴾
45. En Wij hebben daarin voor hen voorgeschreven: dat een ziel voor een ziel, een oog voor een oog, een neus voor een neus, een oor voor een oor, een tand voor een tand (vergolden wordt), en bij wonden geldt (ook) vergelding (qiṣāṣ). En wie het kwijtscheldt: het is voor hem een uitwissing (van zijn zonden). En wie niet oordeelt met wat Allāh neergezonden heeft: zij zijn het die de onrechtvaardigen zijn!
وَكَتَبْنَا عَلَيْهِمْ فِيهَآ أَنَّ ٱلنَّفْسَ بِٱلنَّفْسِ وَٱلْعَيْنَ بِٱلْعَيْنِ وَٱلْأَنفَ بِٱلْأَنفِ وَٱلْأُذُنَ بِٱلْأُذُنِ وَٱلسِّنَّ بِٱلسِّنِّ وَٱلْجُرُوحَ قِصَاصٌۭ ۚ فَمَن تَصَدَّقَ بِهِۦ فَهُوَ كَفَّارَةٌۭ لَّهُۥ ۚ وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلظَّـٰلِمُونَ ﴿٤٥﴾
46. En Wij lieten Jezus, zoon van Maria, in hun voetstappen volgen, ter bevestiging van wat er van de Thora (reeds) vóór hem was. En Wij gaven hem het Evangelie met daarin leiding en licht en een bevestiging van wat er van de Thora (reeds) vóór hem was: als een leiding en een onderricht voor de moettaqīen. 47. En laat de Lieden van het Evangelie oordelen met wat Allāh daarin geopenbaard heeft. En wie niet oordeelt met wat Allāh neergezonden heeft: zij zijn degenen die zware zondaren zijn.
وَقَفَّيْنَا عَلَىٰٓ ءَاثَـٰرِهِم بِعِيسَى ٱبْنِ مَرْيَمَ مُصَدِّقًۭا لِّمَا بَيْنَ يَدَيْهِ مِنَ ٱلتَّوْرَىٰةِ ۖ وَءَاتَيْنَـٰهُ ٱلْإِنجِيلَ فِيهِ هُدًۭى وَنُورٌۭ وَمُصَدِّقًۭا لِّمَا بَيْنَ يَدَيْهِ مِنَ ٱلتَّوْرَىٰةِ وَهُدًۭى وَمَوْعِظَةًۭ لِّلْمُتَّقِينَ ﴿٤٦﴾ وَلْيَحْكُمْ أَهْلُ ٱلْإِنجِيلِ بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فِيهِ ۚ وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْفَـٰسِقُونَ ﴿٤٧﴾
48. En Wij hebben aan jou het Boek (de Koran) met de waarheid neergezonden, ter bevestiging van de Schrift die eraan vooraf ging en ter bescherming. Oordeel dus onder hen met wat Allāh neergezonden heeft. En volg niet hun begeerten om van de waarheid die tot jou gekomen is af te wijken. Voor eenieder onder jullie hebben Wij een Wet en een manier van leven bepaald. En als Allāh gewild had, had Hij jullie (als behorend) tot een godsdienst gemaakt, maar (Hij doet dit niet omdat Hij) jullie op de proef stelt met wat Hij jullie gegeven heeft. Wedijver dus (op het gebied) van de goede zaken. Tot Allāh is de terugkeer van jullie allemaal, en Hij zal jullie hetgeen waarover jullie van mening verschillen vertellen.
وَأَنزَلْنَآ إِلَيْكَ ٱلْكِتَـٰبَ بِٱلْحَقِّ مُصَدِّقًۭا لِّمَا بَيْنَ يَدَيْهِ مِنَ ٱلْكِتَـٰبِ وَمُهَيْمِنًا عَلَيْهِ ۖ فَٱحْكُم بَيْنَهُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ ۖ وَلَا تَتَّبِعْ أَهْوَآءَهُمْ عَمَّا جَآءَكَ مِنَ ٱلْحَقِّ ۚ لِكُلٍّۢ جَعَلْنَا مِنكُمْ شِرْعَةًۭ وَمِنْهَاجًۭا ۚ وَلَوْ شَآءَ ٱللَّهُ لَجَعَلَكُمْ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ وَلَـٰكِن لِّيَبْلُوَكُمْ فِى مَآ ءَاتَىٰكُمْ ۖ فَٱسْتَبِقُوا۟ ٱلْخَيْرَٰتِ ۚ إِلَى ٱللَّهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعًۭا فَيُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ فِيهِ تَخْتَلِفُونَ ﴿٤٨﴾
49. En oordeel (o Mohammed) onder hen met wat Allāh neergezonden heeft, en volg niet hun begeerten en hoed je voor hen opdat zij jou niet weglokken van een deel van wat Allāh jou neergezonden heeft. En als zij zich afwenden: weet dan dat Allāh hen waarlijk wil treffen voor sommige van hun zonden. En voorwaar, veel van de mensen zijn zeker zwaar zondig. 50. Zoeken zij dan de wet van de djāhiliyyah (onwetendheid)? En wie is er beter dan Allāh in het oordelen over het overtuigde volk?
وَأَنِ ٱحْكُم بَيْنَهُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ وَلَا تَتَّبِعْ أَهْوَآءَهُمْ وَٱحْذَرْهُمْ أَن يَفْتِنُوكَ عَنۢ بَعْضِ مَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ إِلَيْكَ ۖ فَإِن تَوَلَّوْا۟ فَٱعْلَمْ أَنَّمَا يُرِيدُ ٱللَّهُ أَن يُصِيبَهُم بِبَعْضِ ذُنُوبِهِمْ ۗ وَإِنَّ كَثِيرًۭا مِّنَ ٱلنَّاسِ لَفَـٰسِقُونَ ﴿٤٩﴾ أَفَحُكْمَ ٱلْجَـٰهِلِيَّةِ يَبْغُونَ ۚ وَمَنْ أَحْسَنُ مِنَ ٱللَّهِ حُكْمًۭا لِّقَوْمٍۢ يُوقِنُونَ ﴿٥٠﴾
51. O jullie die geloven! Neem niet de joden en de christenen als beschermers, zij beschermen elkaar. En wie van jullie hen als beschermers neemt: voorwaar, hij behoort tot hen. Voorwaar, Allāh leidt het onrechtvaardige volk niet. 52. En jij ziet toch dat zij in hun harten een ziekte hebben en zich naar hen (de vijanden van de moslims) toe haasten. Zij zeggen: "Wij vrezen dat een verandering (van het lot) ons zal treffen." Misschien dat Allāh (jou) de overwinning zal geven, of een beschikking van Hem (in hun nadeel zal geven), dan zullen zij spijt hebben van wat zij in zichzelf geheim hielden. 53. En degenen die geloven zeggen (tegen hun vijanden over de hypocrieten): "Zijn zij degenen die bij Allāh zwoeren dat zij echt bij jullie zouden zijn?" Hun werken zullen vruchteloos zijn en zij zullen verliezers worden.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تَتَّخِذُوا۟ ٱلْيَهُودَ وَٱلنَّصَـٰرَىٰٓ أَوْلِيَآءَ ۘ بَعْضُهُمْ أَوْلِيَآءُ بَعْضٍۢ ۚ وَمَن يَتَوَلَّهُم مِّنكُمْ فَإِنَّهُۥ مِنْهُمْ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يَهْدِى ٱلْقَوْمَ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٥١﴾ فَتَرَى ٱلَّذِينَ فِى قُلُوبِهِم مَّرَضٌۭ يُسَـٰرِعُونَ فِيهِمْ يَقُولُونَ نَخْشَىٰٓ أَن تُصِيبَنَا دَآئِرَةٌۭ ۚ فَعَسَى ٱللَّهُ أَن يَأْتِىَ بِٱلْفَتْحِ أَوْ أَمْرٍۢ مِّنْ عِندِهِۦ فَيُصْبِحُوا۟ عَلَىٰ مَآ أَسَرُّوا۟ فِىٓ أَنفُسِهِمْ نَـٰدِمِينَ ﴿٥٢﴾ وَيَقُولُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ أَهَـٰٓؤُلَآءِ ٱلَّذِينَ أَقْسَمُوا۟ بِٱللَّهِ جَهْدَ أَيْمَـٰنِهِمْ ۙ إِنَّهُمْ لَمَعَكُمْ ۚ حَبِطَتْ أَعْمَـٰلُهُمْ فَأَصْبَحُوا۟ خَـٰسِرِينَ ﴿٥٣﴾
54. O jullie die geloven! Wie van jullie zijn godsdienst afvallig is: Allāh zal een volk nemen waar Hij van houdt en dat van Hem houdt, dat zachtmoedig is tegenover de gelovigen en streng tegenover de ongelovigen, dat streeft op de weg van Allāh en zij zijn niet bang voor degenen die verwijten maken. Dat is de gunst van Allāh, die Hij geeft aan wie Hij wil en Allāh is Allesomvattend, Alwetend.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ مَن يَرْتَدَّ مِنكُمْ عَن دِينِهِۦ فَسَوْفَ يَأْتِى ٱللَّهُ بِقَوْمٍۢ يُحِبُّهُمْ وَيُحِبُّونَهُۥٓ أَذِلَّةٍ عَلَى ٱلْمُؤْمِنِينَ أَعِزَّةٍ عَلَى ٱلْكَـٰفِرِينَ يُجَـٰهِدُونَ فِى سَبِيلِ ٱللَّهِ وَلَا يَخَافُونَ لَوْمَةَ لَآئِمٍۢ ۚ ذَٰلِكَ فَضْلُ ٱللَّهِ يُؤْتِيهِ مَن يَشَآءُ ۚ وَٱللَّهُ وَٰسِعٌ عَلِيمٌ ﴿٥٤﴾
55. Voorwaar, jullie helpers zijn Allāh en Zijn Boodschapper en degenen die geloven, die de ṣalāh verrichten en de zakāh geven, zij buigen zich nederig. 56. En wie Allāh tot Beschermer neemt en Zijn Boodschapper en degenen die gelovig zijn: voorwaar, de groep (volgelingen) van Allāh is overwinnaar.
إِنَّمَا وَلِيُّكُمُ ٱللَّهُ وَرَسُولُهُۥ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱلَّذِينَ يُقِيمُونَ ٱلصَّلَوٰةَ وَيُؤْتُونَ ٱلزَّكَوٰةَ وَهُمْ رَٰكِعُونَ ﴿٥٥﴾ وَمَن يَتَوَلَّ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُۥ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ فَإِنَّ حِزْبَ ٱللَّهِ هُمُ ٱلْغَـٰلِبُونَ ﴿٥٦﴾
57. O jullie die geloven! Neem niet degenen die jullie godsdienst tot een (onderwerp van) bespotting en scherts maken van degenen die de Schrift vóór jullie gegeven waren en de ongelovigen als beschermers. En vrees Allāh, indien jullie gelovigen zijn. 58. En wanneer jullie oproepen tot de ṣalāh, nemen zij dat als (onderwerp van) bespotting en scherts. Dat is omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تَتَّخِذُوا۟ ٱلَّذِينَ ٱتَّخَذُوا۟ دِينَكُمْ هُزُوًۭا وَلَعِبًۭا مِّنَ ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْكِتَـٰبَ مِن قَبْلِكُمْ وَٱلْكُفَّارَ أَوْلِيَآءَ ۚ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٥٧﴾ وَإِذَا نَادَيْتُمْ إِلَى ٱلصَّلَوٰةِ ٱتَّخَذُوهَا هُزُوًۭا وَلَعِبًۭا ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ قَوْمٌۭ لَّا يَعْقِلُونَ ﴿٥٨﴾
59. Zeg (o Mohammed): "O Lieden van de Schrift! Wreken jullie je alleen maar op ons omdat wij in Allāh geloven en (in) wat ons is neergezonden en (in) wat vroeger neergezonden is? En voorwaar, de meesten van jullie zijn zware zondaren." 60. Zeg: "Zal ik jullie iets mededelen dat slechter is dan dat, als een vergelding van Allāh? Wie door Allāh vervloekt is en op wie Allāh woedend is, en van wie Hij sommigen tot apen en varkens gemaakt heeft, en die de ṭāghōet dienen: zij zijn degenen die de slechtste plaats hebben en die het verst afdwalen van de weg!"
قُلْ يَـٰٓأَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ هَلْ تَنقِمُونَ مِنَّآ إِلَّآ أَنْ ءَامَنَّا بِٱللَّهِ وَمَآ أُنزِلَ إِلَيْنَا وَمَآ أُنزِلَ مِن قَبْلُ وَأَنَّ أَكْثَرَكُمْ فَـٰسِقُونَ ﴿٥٩﴾ قُلْ هَلْ أُنَبِّئُكُم بِشَرٍّۢ مِّن ذَٰلِكَ مَثُوبَةً عِندَ ٱللَّهِ ۚ مَن لَّعَنَهُ ٱللَّهُ وَغَضِبَ عَلَيْهِ وَجَعَلَ مِنْهُمُ ٱلْقِرَدَةَ وَٱلْخَنَازِيرَ وَعَبَدَ ٱلطَّـٰغُوتَ ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ شَرٌّۭ مَّكَانًۭا وَأَضَلُّ عَن سَوَآءِ ٱلسَّبِيلِ ﴿٦٠﴾
61. En wanneer zij tot jullie kwamen, zeiden zij: "Wij geloven." Terwijl zij waarlijk (de islam) als ongelovigen binnen gingen en zij gingen er waarlijk (als ongelovigen) uit. En Allāh weet beter wat zij plachten te verbergen. 62. En jij ziet velen van hen terwijl zij zich haasten naar de zonde en de overtreding en hun eten van hel verbodene. Het is zeker slecht wat zij plachten te doen! 63. Waarom verbieden de rabbijnen en de godgeleerden (onder de joden) hun hun zondige woorden niet en hun eten van het verbodene? Het is zeker slecht wat zij plachten te bedrijven!
وَإِذَا جَآءُوكُمْ قَالُوٓا۟ ءَامَنَّا وَقَد دَّخَلُوا۟ بِٱلْكُفْرِ وَهُمْ قَدْ خَرَجُوا۟ بِهِۦ ۚ وَٱللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا كَانُوا۟ يَكْتُمُونَ ﴿٦١﴾ وَتَرَىٰ كَثِيرًۭا مِّنْهُمْ يُسَـٰرِعُونَ فِى ٱلْإِثْمِ وَٱلْعُدْوَٰنِ وَأَكْلِهِمُ ٱلسُّحْتَ ۚ لَبِئْسَ مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿٦٢﴾ لَوْلَا يَنْهَىٰهُمُ ٱلرَّبَّـٰنِيُّونَ وَٱلْأَحْبَارُ عَن قَوْلِهِمُ ٱلْإِثْمَ وَأَكْلِهِمُ ٱلسُّحْتَ ۚ لَبِئْسَ مَا كَانُوا۟ يَصْنَعُونَ ﴿٦٣﴾
64. En de joden zeiden: "De Hand van Allāh is gebonden (gierig)." Hun handen zijn gebonden en vervloekt zijn zij vanwege wat zij zeiden! Welnee, Zijn handen zijn wijd uitgestrekt en Hij schenkt hoe Hij wil. (De Koran,) die door jouw Heer aan jou is neergezonden, vermeerdert zeker bij velen van hen overtreding en ongeloof. En Wij wakkerden vijandschap en haat onder hen aan tot aan de Dag der Opstanding. Iedere keer dat zij een vuur ontsteken, dat tot de oorlog leidt, dooft Allāh het. En zij zaaien verderf op de aarde. En Allāh houdt niet van de verderfzaaiers.
وَقَالَتِ ٱلْيَهُودُ يَدُ ٱللَّهِ مَغْلُولَةٌ ۚ غُلَّتْ أَيْدِيهِمْ وَلُعِنُوا۟ بِمَا قَالُوا۟ ۘ بَلْ يَدَاهُ مَبْسُوطَتَانِ يُنفِقُ كَيْفَ يَشَآءُ ۚ وَلَيَزِيدَنَّ كَثِيرًۭا مِّنْهُم مَّآ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ طُغْيَـٰنًۭا وَكُفْرًۭا ۚ وَأَلْقَيْنَا بَيْنَهُمُ ٱلْعَدَٰوَةَ وَٱلْبَغْضَآءَ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ ۚ كُلَّمَآ أَوْقَدُوا۟ نَارًۭا لِّلْحَرْبِ أَطْفَأَهَا ٱللَّهُ ۚ وَيَسْعَوْنَ فِى ٱلْأَرْضِ فَسَادًۭا ۚ وَٱللَّهُ لَا يُحِبُّ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿٦٤﴾
65. En als de Lieden van de Schrift maar hadden geloofd en (Allāh) gevreesd, dan hadden Wij hen hun fouten uitgewist en hadden Wij hen gelukzalige Tuinen (het Paradijs) binnengeleid. 66. En als zij zich aan de Thora vastgehouden hadden en aan het Evangelie en aan wat hun van hun Heer neergezonden was, dan hadden zij gegeten van wat boven hen en onder hun voeten (aan voedsel) was. Onder hen is een gematigde gemeenschap, maar van velen van hen is het slecht wat zij doen.
وَلَوْ أَنَّ أَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ ءَامَنُوا۟ وَٱتَّقَوْا۟ لَكَفَّرْنَا عَنْهُمْ سَيِّـَٔاتِهِمْ وَلَأَدْخَلْنَـٰهُمْ جَنَّـٰتِ ٱلنَّعِيمِ ﴿٦٥﴾ وَلَوْ أَنَّهُمْ أَقَامُوا۟ ٱلتَّوْرَىٰةَ وَٱلْإِنجِيلَ وَمَآ أُنزِلَ إِلَيْهِم مِّن رَّبِّهِمْ لَأَكَلُوا۟ مِن فَوْقِهِمْ وَمِن تَحْتِ أَرْجُلِهِم ۚ مِّنْهُمْ أُمَّةٌۭ مُّقْتَصِدَةٌۭ ۖ وَكَثِيرٌۭ مِّنْهُمْ سَآءَ مَا يَعْمَلُونَ ﴿٦٦﴾
67. O Boodschapper! Verkondig wat jou van jouw Heer neergezonden is. En indien jij dat niet doet, dan heb jij Zijn Boodschap niet verkondigd. En Allāh zal jou tegen de mensen beschermen. Voorwaar, Allāh leidt het ongelovige volk niet.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلرَّسُولُ بَلِّغْ مَآ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ ۖ وَإِن لَّمْ تَفْعَلْ فَمَا بَلَّغْتَ رِسَالَتَهُۥ ۚ وَٱللَّهُ يَعْصِمُكَ مِنَ ٱلنَّاسِ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يَهْدِى ٱلْقَوْمَ ٱلْكَـٰفِرِينَ ﴿٦٧﴾
68. Zeg (o Mohammed): "O Lieden van de Schrift! Jullie zijn niet (op de juiste weg) dat jullie je niet vasthouden aan de Thora en het Evangelie en aan wat jullie door jullie Heer neergezonden is." (De Koran) die door jouw Heer aan jou is neergezonden, vermeerdert zeker bij velen van hen overtreding en ongeloof. En treur niet om het ongelovige.
قُلْ يَـٰٓأَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ لَسْتُمْ عَلَىٰ شَىْءٍ حَتَّىٰ تُقِيمُوا۟ ٱلتَّوْرَىٰةَ وَٱلْإِنجِيلَ وَمَآ أُنزِلَ إِلَيْكُم مِّن رَّبِّكُمْ ۗ وَلَيَزِيدَنَّ كَثِيرًۭا مِّنْهُم مَّآ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ طُغْيَـٰنًۭا وَكُفْرًۭا ۖ فَلَا تَأْسَ عَلَى ٱلْقَوْمِ ٱلْكَـٰفِرِينَ ﴿٦٨﴾
69. Voorwaar, degenen die (in de Koran) geloven en de joden en de sabiërs en de christenen en wie er in Allāh en de Laatste Dag geloven en goede werk verrichten: voor hen zal er geen angst zijn en zij zullen niet treuren.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَٱلَّذِينَ هَادُوا۟ وَٱلصَّـٰبِـُٔونَ وَٱلنَّصَـٰرَىٰ مَنْ ءَامَنَ بِٱللَّهِ وَٱلْيَوْمِ ٱلْـَٔاخِرِ وَعَمِلَ صَـٰلِحًۭا فَلَا خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلَا هُمْ يَحْزَنُونَ ﴿٦٩﴾
70. En Wij sloten een verbond met de Kinderen van Israël en Wij zonden hen boodschappers. Iedere keer dat er een boodschapper tot hen kwam, met wat niet met hun eigen wens overeenkwam, loochenden zij sominigen en doodden zij sommigen. 71. En zij dachten dat er geen beproeving zou zijn, zij werden daarop blind en doof. Vervolgens aanvaardde Allāh hun berouw, maar velen van hen werden (weer) blind en doof. En Allāh ziet wat zij doen.
لَقَدْ أَخَذْنَا مِيثَـٰقَ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ وَأَرْسَلْنَآ إِلَيْهِمْ رُسُلًۭا ۖ كُلَّمَا جَآءَهُمْ رَسُولٌۢ بِمَا لَا تَهْوَىٰٓ أَنفُسُهُمْ فَرِيقًۭا كَذَّبُوا۟ وَفَرِيقًۭا يَقْتُلُونَ ﴿٧٠﴾ وَحَسِبُوٓا۟ أَلَّا تَكُونَ فِتْنَةٌۭ فَعَمُوا۟ وَصَمُّوا۟ ثُمَّ تَابَ ٱللَّهُ عَلَيْهِمْ ثُمَّ عَمُوا۟ وَصَمُّوا۟ كَثِيرٌۭ مِّنْهُمْ ۚ وَٱللَّهُ بَصِيرٌۢ بِمَا يَعْمَلُونَ ﴿٧١﴾
72. Voorzeker, zij zijn ongelovig die zeggen: "Allāh is de Messias, zoon van Maria." Hoewel de Messias zei: "O Kinderen van Israël, aanbid Allāh, mijn Heer en jullie Heer." Voorwaar, hij die deelgenoten aan Allāh toekent: Allāh heeft hem waarlijk het Paradijs verboden. En zijn bestemming zal de Hel zijn. En voor de onrechtvaardigen zijn er geen helpers. 73. Voorzeker zij zijn ongelovig die zeggen: "Allāh is één derde van drie (goden)." Want er is geen god dan Allāh, de Ene. En indien zij niet ophouden met wat zij zeggen: dan treft zeker een pijnlijke bestraffing degenen van hen die ongelovig zijn.
لَقَدْ كَفَرَ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ إِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْمَسِيحُ ٱبْنُ مَرْيَمَ ۖ وَقَالَ ٱلْمَسِيحُ يَـٰبَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ رَبِّى وَرَبَّكُمْ ۖ إِنَّهُۥ مَن يُشْرِكْ بِٱللَّهِ فَقَدْ حَرَّمَ ٱللَّهُ عَلَيْهِ ٱلْجَنَّةَ وَمَأْوَىٰهُ ٱلنَّارُ ۖ وَمَا لِلظَّـٰلِمِينَ مِنْ أَنصَارٍۢ ﴿٧٢﴾ لَّقَدْ كَفَرَ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ إِنَّ ٱللَّهَ ثَالِثُ ثَلَـٰثَةٍۢ ۘ وَمَا مِنْ إِلَـٰهٍ إِلَّآ إِلَـٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ ۚ وَإِن لَّمْ يَنتَهُوا۟ عَمَّا يَقُولُونَ لَيَمَسَّنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِنْهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ ﴿٧٣﴾
74. Waarom tonen zij geen berouw aan Allāh en vragen zij Hem niet om vergeving? En Allāh is Vergevingsgezind, Meest Barmhartig.
أَفَلَا يَتُوبُونَ إِلَى ٱللَّهِ وَيَسْتَغْفِرُونَهُۥ ۚ وَٱللَّهُ غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٧٤﴾
75. De Messias, zoon van Maria, is niet anders dan een boodschapper, hij werd waarlijk voorafgegaan door boodschappers en zijn moeder was een oprechte vrouw. Zij plachten beiden voedsel te eten (net als andere mensen), Zie hoe Wij voor hen de Tekenen duidelijk maakten en zie dan hoe zij (de ongelovigen) zich afwendden.
مَّا ٱلْمَسِيحُ ٱبْنُ مَرْيَمَ إِلَّا رَسُولٌۭ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهِ ٱلرُّسُلُ وَأُمُّهُۥ صِدِّيقَةٌۭ ۖ كَانَا يَأْكُلَانِ ٱلطَّعَامَ ۗ ٱنظُرْ كَيْفَ نُبَيِّنُ لَهُمُ ٱلْـَٔايَـٰتِ ثُمَّ ٱنظُرْ أَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ ﴿٧٥﴾
76. Zeg (o Mohammed): "Aanbidden jullie naast Allāh wat geen schade voor jullie kan voorkomen en jullie geen voordeel ken brengen?" En Allāh, Hij is de Alhorende, de Alwetende. 77. Zeg: "O Lieden van de Schrift! Overdrijf niet zonder recht in jullie godsdienst en volg niet de begeerten van een volk dat vroeger waarlijk dwaalde en velen deed dwalen. En zij dwaalden van het rechte pad."
قُلْ أَتَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَمْلِكُ لَكُمْ ضَرًّۭا وَلَا نَفْعًۭا ۚ وَٱللَّهُ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٧٦﴾ قُلْ يَـٰٓأَهْلَ ٱلْكِتَـٰبِ لَا تَغْلُوا۟ فِى دِينِكُمْ غَيْرَ ٱلْحَقِّ وَلَا تَتَّبِعُوٓا۟ أَهْوَآءَ قَوْمٍۢ قَدْ ضَلُّوا۟ مِن قَبْلُ وَأَضَلُّوا۟ كَثِيرًۭا وَضَلُّوا۟ عَن سَوَآءِ ٱلسَّبِيلِ ﴿٧٧﴾
78. Vervloekt waren degenen die ongelovig waren van de Kinderen van Israël, door de tong(en) van David en Jezus, de zoon van Maria. Dit was omdat zij ongehoorzaam waren en (de wet) plachten te overtreden. 79. Zij verboden elkaar het verwerpelijke niet dat zij verrichtten. Slecht was het wat zij plachten te doen! 80. Jij ziet velen van hen degenen die ongelovig zijn als beschermers nemen. Slecht is het wat zij voor zichzelf gedaan hebben en Allāh is vertoornd op hen. En zij zullen eeuwig levenden zijn in de bestraffing. 81. Indien zij maar in Allāh geloofd hadden en in de Profeet en in wat aan hem neergezonden was, dan hadden zij hen niet tot beschermers genomen, maar velen van hen zijn zware zondaren.
لُعِنَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِنۢ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ عَلَىٰ لِسَانِ دَاوُۥدَ وَعِيسَى ٱبْنِ مَرْيَمَ ۚ ذَٰلِكَ بِمَا عَصَوا۟ وَّكَانُوا۟ يَعْتَدُونَ ﴿٧٨﴾ كَانُوا۟ لَا يَتَنَاهَوْنَ عَن مُّنكَرٍۢ فَعَلُوهُ ۚ لَبِئْسَ مَا كَانُوا۟ يَفْعَلُونَ ﴿٧٩﴾ تَرَىٰ كَثِيرًۭا مِّنْهُمْ يَتَوَلَّوْنَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ ۚ لَبِئْسَ مَا قَدَّمَتْ لَهُمْ أَنفُسُهُمْ أَن سَخِطَ ٱللَّهُ عَلَيْهِمْ وَفِى ٱلْعَذَابِ هُمْ خَـٰلِدُونَ ﴿٨٠﴾ وَلَوْ كَانُوا۟ يُؤْمِنُونَ بِٱللَّهِ وَٱلنَّبِىِّ وَمَآ أُنزِلَ إِلَيْهِ مَا ٱتَّخَذُوهُمْ أَوْلِيَآءَ وَلَـٰكِنَّ كَثِيرًۭا مِّنْهُمْ فَـٰسِقُونَ ﴿٨١﴾
82. Jij zult zeker vinden dat de mensen die het sterkst in vijandschap tegenover de gelovigen zijn, de joden en de degenen die deelgenoten (aan Allāh) toekennen zijn; en jij zult zeker vinden dat zij die het dichtst bij in liefde voor de gelovigen zijn, degenen zijn, die zeggen: "Voorwaar, wij zijn christenen." Dat is omdat er onder hen priesters en monniken zijn en omdat zij niet hoogmoedig zijn. 83. En wanneer zij horen wat aan de Boodschapper geopenbaard is, zie jij hun ogen van de tranen overvloeien, omdat zij de waarheid herkennen. Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven, schrijf ons dus op bij de getuigen. 84. En waarom zouden wij niet geloven in Allāh en in wat tot ons is gekomen van de waarheid en wij verlangen er hevig naar dat onze Heer ons met het oprechte volk (het Paradijs) binnenleidt." 85. Allāh beloont hen dan voor wat zij zeiden met Tuinen (het Paradijs) waar onderdoor de rivieren stromen en zij zijn daarin eeuwig levenden. En dat is de beloning van de weldoeners. 86. En degenen die ongelovig zijn en Onze Verzen loochenen: zij zijn degenen die de bewoners van Djaḥīem (de Hel) zijn.
لَتَجِدَنَّ أَشَدَّ ٱلنَّاسِ عَدَٰوَةًۭ لِّلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱلْيَهُودَ وَٱلَّذِينَ أَشْرَكُوا۟ ۖ وَلَتَجِدَنَّ أَقْرَبَهُم مَّوَدَّةًۭ لِّلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱلَّذِينَ قَالُوٓا۟ إِنَّا نَصَـٰرَىٰ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّ مِنْهُمْ قِسِّيسِينَ وَرُهْبَانًۭا وَأَنَّهُمْ لَا يَسْتَكْبِرُونَ ﴿٨٢﴾ وَإِذَا سَمِعُوا۟ مَآ أُنزِلَ إِلَى ٱلرَّسُولِ تَرَىٰٓ أَعْيُنَهُمْ تَفِيضُ مِنَ ٱلدَّمْعِ مِمَّا عَرَفُوا۟ مِنَ ٱلْحَقِّ ۖ يَقُولُونَ رَبَّنَآ ءَامَنَّا فَٱكْتُبْنَا مَعَ ٱلشَّـٰهِدِينَ ﴿٨٣﴾ وَمَا لَنَا لَا نُؤْمِنُ بِٱللَّهِ وَمَا جَآءَنَا مِنَ ٱلْحَقِّ وَنَطْمَعُ أَن يُدْخِلَنَا رَبُّنَا مَعَ ٱلْقَوْمِ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿٨٤﴾ فَأَثَـٰبَهُمُ ٱللَّهُ بِمَا قَالُوا۟ جَنَّـٰتٍۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَـٰرُ خَـٰلِدِينَ فِيهَا ۚ وَذَٰلِكَ جَزَآءُ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٨٥﴾ وَٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ وَكَذَّبُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَآ أُو۟لَـٰٓئِكَ أَصْحَـٰبُ ٱلْجَحِيمِ ﴿٨٦﴾
87. O jullie die geloven! Maak de goede zaken niet verboden die Allāh jullie heeft toegestaan en overtreedt niet. Voorwaar, Allāh houdt niet van de overtreders. 88. En eet van de goede, toegestane zaken (halal) waarmee Allāh jullie voorziet. En vrees Allāh, Degene in Wie jullie geloven.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تُحَرِّمُوا۟ طَيِّبَـٰتِ مَآ أَحَلَّ ٱللَّهُ لَكُمْ وَلَا تَعْتَدُوٓا۟ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُحِبُّ ٱلْمُعْتَدِينَ ﴿٨٧﴾ وَكُلُوا۟ مِمَّا رَزَقَكُمُ ٱللَّهُ حَلَـٰلًۭا طَيِّبًۭا ۚ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ٱلَّذِىٓ أَنتُم بِهِۦ مُؤْمِنُونَ ﴿٨٨﴾
89. Allāh rekent jullie de onnadenkendheid bij jullie eden niet aan, maar Hij rekent jullie aan wat jullie in jullie eden (bewust) vastleggen. (Bij het verbreken van jullie eden) geldt kaffārah hiervoor: het voeden van tien armen, zoals jullie gemiddeld jullie families voeden; of het hen kleden; of het vrijlaten van een slaaf. En wie dat niet vindt: het vasten van drie dagen. Dat is de kaffārah voor (het verbreken van) jullie eden die jullie zwoeren. Maar wees jullie eden getrouw. Zo heeft Allāh jullie Zijn Tekenen duidelijk gemaakt, hopelijk zullen jullie dankbaar zijn!
لَا يُؤَاخِذُكُمُ ٱللَّهُ بِٱللَّغْوِ فِىٓ أَيْمَـٰنِكُمْ وَلَـٰكِن يُؤَاخِذُكُم بِمَا عَقَّدتُّمُ ٱلْأَيْمَـٰنَ ۖ فَكَفَّـٰرَتُهُۥٓ إِطْعَامُ عَشَرَةِ مَسَـٰكِينَ مِنْ أَوْسَطِ مَا تُطْعِمُونَ أَهْلِيكُمْ أَوْ كِسْوَتُهُمْ أَوْ تَحْرِيرُ رَقَبَةٍۢ ۖ فَمَن لَّمْ يَجِدْ فَصِيَامُ ثَلَـٰثَةِ أَيَّامٍۢ ۚ ذَٰلِكَ كَفَّـٰرَةُ أَيْمَـٰنِكُمْ إِذَا حَلَفْتُمْ ۚ وَٱحْفَظُوٓا۟ أَيْمَـٰنَكُمْ ۚ كَذَٰلِكَ يُبَيِّنُ ٱللَّهُ لَكُمْ ءَايَـٰتِهِۦ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ ﴿٨٩﴾
90. O, jullie die geloven! Voorwaar, de wijn en het gokken en de afgodsbeelden en pijlen om te verloten zijn onreinheden die tot het werk van de Satan behoren, vermijdt deze (zaken) dus. Hopelijk zullen jullie welslagen! 91. Voorwaar, de Satan wil alleen maar vijandschap en haat onder jullie veroorzaken met behulp van wijn en gokken en door jullie af te houden van het gedenken van Allāh en de ṣalāh: hou ermee op! 92. En gehoorzaam Allāh en gehoorzaam de Boodschapper en wees op jullie hoede! En als jullie je afwenden, weet dan: voorwaar, aan Onze Boodshapper is slechts de duidelijke verkondiging.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ إِنَّمَا ٱلْخَمْرُ وَٱلْمَيْسِرُ وَٱلْأَنصَابُ وَٱلْأَزْلَـٰمُ رِجْسٌۭ مِّنْ عَمَلِ ٱلشَّيْطَـٰنِ فَٱجْتَنِبُوهُ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ﴿٩٠﴾ إِنَّمَا يُرِيدُ ٱلشَّيْطَـٰنُ أَن يُوقِعَ بَيْنَكُمُ ٱلْعَدَٰوَةَ وَٱلْبَغْضَآءَ فِى ٱلْخَمْرِ وَٱلْمَيْسِرِ وَيَصُدَّكُمْ عَن ذِكْرِ ٱللَّهِ وَعَنِ ٱلصَّلَوٰةِ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّنتَهُونَ ﴿٩١﴾ وَأَطِيعُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُوا۟ ٱلرَّسُولَ وَٱحْذَرُوا۟ ۚ فَإِن تَوَلَّيْتُمْ فَٱعْلَمُوٓا۟ أَنَّمَا عَلَىٰ رَسُولِنَا ٱلْبَلَـٰغُ ٱلْمُبِينُ ﴿٩٢﴾
93. Er is voor degenen die geloven en goede werken verrichten geen zonde door wat zij (vroeger) aten, wanneer zij (Allāh) vrezen en geloven en goede werken verrichten en weer (Allāh) vrezen en geloven en weer (Allāh) vrezen en goed doen. En Allāh houdt van de weldoeners.
لَيْسَ عَلَى ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ جُنَاحٌۭ فِيمَا طَعِمُوٓا۟ إِذَا مَا ٱتَّقَوا۟ وَّءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ ثُمَّ ٱتَّقَوا۟ وَّءَامَنُوا۟ ثُمَّ ٱتَّقَوا۟ وَّأَحْسَنُوا۟ ۗ وَٱللَّهُ يُحِبُّ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٩٣﴾
94. O jullie die geloven! Allāh wil jullie alleen maar beproeven met wat van de jachtbuit, die in het bereik ligt van jullie handen en jullie speren, opdat Allāh degene die Hem in het verborgene vreest toetst. En wie daarna overtreedt: voor hem is er een pijnlijke bestraffing. 95. O jullie die geloven! Dood geen wild indien jullie in de gewijde staat zijn. En wie van jullie het opzettelijk doodt: dan is de vergelding het slachten van het vergelijkbare aan vee zoals beoordeeld door twee rechtvaardigen van jullie, als een offer naar de Kaäba gebracht. Of, als kaffārah (boetedooning), het voeden van de armen of een darmee overeenkomende (hoeveelheid dagen aan) vasten, opdat hij de straf voor zijn daad proeft. Allāh scheldt wat vroeger gebeurd is kwijt; en als hij herhaal: dan zal Allāh hem ervoor straffen. En Allāh is Almachtig, Heer der vergelding.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَيَبْلُوَنَّكُمُ ٱللَّهُ بِشَىْءٍۢ مِّنَ ٱلصَّيْدِ تَنَالُهُۥٓ أَيْدِيكُمْ وَرِمَاحُكُمْ لِيَعْلَمَ ٱللَّهُ مَن يَخَافُهُۥ بِٱلْغَيْبِ ۚ فَمَنِ ٱعْتَدَىٰ بَعْدَ ذَٰلِكَ فَلَهُۥ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٩٤﴾ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تَقْتُلُوا۟ ٱلصَّيْدَ وَأَنتُمْ حُرُمٌۭ ۚ وَمَن قَتَلَهُۥ مِنكُم مُّتَعَمِّدًۭا فَجَزَآءٌۭ مِّثْلُ مَا قَتَلَ مِنَ ٱلنَّعَمِ يَحْكُمُ بِهِۦ ذَوَا عَدْلٍۢ مِّنكُمْ هَدْيًۢا بَـٰلِغَ ٱلْكَعْبَةِ أَوْ كَفَّـٰرَةٌۭ طَعَامُ مَسَـٰكِينَ أَوْ عَدْلُ ذَٰلِكَ صِيَامًۭا لِّيَذُوقَ وَبَالَ أَمْرِهِۦ ۗ عَفَا ٱللَّهُ عَمَّا سَلَفَ ۚ وَمَنْ عَادَ فَيَنتَقِمُ ٱللَّهُ مِنْهُ ۗ وَٱللَّهُ عَزِيزٌۭ ذُو ٱنتِقَامٍ ﴿٩٥﴾
96. Toegestaan voor jullie is de jacht op de waterdieren, wat daarvan eetbaar is, als genieting voor jullie en voor de reizigers. En verboden voor jullie is de jacht op dieren van het land zolang jullie in de gewijde toestand zijn. En vrees Allāh tot Wie jullie verzameld zullen worden.
أُحِلَّ لَكُمْ صَيْدُ ٱلْبَحْرِ وَطَعَامُهُۥ مَتَـٰعًۭا لَّكُمْ وَلِلسَّيَّارَةِ ۖ وَحُرِّمَ عَلَيْكُمْ صَيْدُ ٱلْبَرِّ مَا دُمْتُمْ حُرُمًۭا ۗ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ٱلَّذِىٓ إِلَيْهِ تُحْشَرُونَ ﴿٩٦﴾
97. Allāh maakte de Kaäba, het Gewijde Huis, als een plaats voor de mensen om te staan, en de Heilige Maand en de offerdieren en de halsbanden. Dit opdat jullie weten dat Allāh weet wat er in de hemelen en op de aarde is en dat Allāh Alwetend is over alle zaken. 98. Weet dat Allāh streng is in de bestraffing en dat Allāh Vergevingsgezind, Meest Barmhartig is. 99. Op de Boodschapper rust slechts (de plicht tot) de verkondiging, en Allāh weet alles wat jullie openlijk doen wat jullie verbergen.
جَعَلَ ٱللَّهُ ٱلْكَعْبَةَ ٱلْبَيْتَ ٱلْحَرَامَ قِيَـٰمًۭا لِّلنَّاسِ وَٱلشَّهْرَ ٱلْحَرَامَ وَٱلْهَدْىَ وَٱلْقَلَـٰٓئِدَ ۚ ذَٰلِكَ لِتَعْلَمُوٓا۟ أَنَّ ٱللَّهَ يَعْلَمُ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَا فِى ٱلْأَرْضِ وَأَنَّ ٱللَّهَ بِكُلِّ شَىْءٍ عَلِيمٌ ﴿٩٧﴾ ٱعْلَمُوٓا۟ أَنَّ ٱللَّهَ شَدِيدُ ٱلْعِقَابِ وَأَنَّ ٱللَّهَ غَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿٩٨﴾ مَّا عَلَى ٱلرَّسُولِ إِلَّا ٱلْبَلَـٰغُ ۗ وَٱللَّهُ يَعْلَمُ مَا تُبْدُونَ وَمَا تَكْتُمُونَ ﴿٩٩﴾
100. Zeg (o Mohammed): "Het slechte en het goede zijn niet gelijk," hoewel de veelheid van het slechte jou zal aantrekken. Vrees dus Allāh, O bezitters van begrip, hopelijk zullen jullie welslagen."
قُل لَّا يَسْتَوِى ٱلْخَبِيثُ وَٱلطَّيِّبُ وَلَوْ أَعْجَبَكَ كَثْرَةُ ٱلْخَبِيثِ ۚ فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ يَـٰٓأُو۟لِى ٱلْأَلْبَـٰبِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ﴿١٠٠﴾
101. O jullie die geloven! Vraag niet naar zaken die, indien (ze) jullie uitgelegd worden, jullie zullen verontrusten. En wanneer jullie daarover vragen wanneer de Koran geopenbaard wordt, worden zij jullie uitgelegd. Allāh vergaf dat. En Allāh is Vergevingsgezind, Zachtmoedig. 102. Waarlijk, een volk vóór jullie vroeg er naar en werd er daarna ongelovig door.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ لَا تَسْـَٔلُوا۟ عَنْ أَشْيَآءَ إِن تُبْدَ لَكُمْ تَسُؤْكُمْ وَإِن تَسْـَٔلُوا۟ عَنْهَا حِينَ يُنَزَّلُ ٱلْقُرْءَانُ تُبْدَ لَكُمْ عَفَا ٱللَّهُ عَنْهَا ۗ وَٱللَّهُ غَفُورٌ حَلِيمٌۭ ﴿١٠١﴾ قَدْ سَأَلَهَا قَوْمٌۭ مِّن قَبْلِكُمْ ثُمَّ أَصْبَحُوا۟ بِهَا كَـٰفِرِينَ ﴿١٠٢﴾
103. Allāh heeft (geen bijgeloof) ingesteld zoals Baḥīerah, Sāʾibah, Waṣīelah en Ḥām; maar het zijn degenen die ongelovig zijn, die over Allāh leugens verzinnen en de meesten van hen begrijpen het niet. 104. En toen tot hen werd gezegd: "Kom tot wat Allāh geopenbaard heeft en tot Zijn Boodschapper," zeiden zij: "Ons is voldoende wat wij (aan leefregels) bij onze vaderen vonden." En dat terwijl hun vaderen niets wisten en geen leiding volgen?
مَا جَعَلَ ٱللَّهُ مِنۢ بَحِيرَةٍۢ وَلَا سَآئِبَةٍۢ وَلَا وَصِيلَةٍۢ وَلَا حَامٍۢ ۙ وَلَـٰكِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ يَفْتَرُونَ عَلَى ٱللَّهِ ٱلْكَذِبَ ۖ وَأَكْثَرُهُمْ لَا يَعْقِلُونَ ﴿١٠٣﴾ وَإِذَا قِيلَ لَهُمْ تَعَالَوْا۟ إِلَىٰ مَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ وَإِلَى ٱلرَّسُولِ قَالُوا۟ حَسْبُنَا مَا وَجَدْنَا عَلَيْهِ ءَابَآءَنَآ ۚ أَوَلَوْ كَانَ ءَابَآؤُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ شَيْـًۭٔا وَلَا يَهْتَدُونَ ﴿١٠٤﴾
105. O jullie die geloven! Aan jullie (de hoede over) jullie zelf. Er kan jullie geen schade berokkend worden door degene die dwaalt, wanneer jullie de leiding volgen. Tot Allāh is de terugkeer van jullie allen en Hij zal jullie vertellen wat jullie plachten te doen.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ عَلَيْكُمْ أَنفُسَكُمْ ۖ لَا يَضُرُّكُم مَّن ضَلَّ إِذَا ٱهْتَدَيْتُمْ ۚ إِلَى ٱللَّهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعًۭا فَيُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿١٠٥﴾
106. O jullie die geloven! Stel getuigen onder jullie aan wanneer één van jullie de dood nadert en wanneer jullie het testament opmaken; (door) twee rechtvaardigen van onder jullie, of twee broeders van buiten jullie, indien jullie in het land rondreizen en de ramp van de dood jullie treft. Hou hen na de ṣalāh vast en laat hen dan (als volgt) bij Allāh zweren, indien jullie twijfelen: "Wij zullen het (oprecht getuigen) voor geen prijs inruilen, zelfs als (de begunstigde) een verwant is en wij zullen de getuigenis bij Allāh niet verbergen, voorwaar, anders zouden wij tot de zondaren behoren." 107. Maar indien van deze twee ontdekt wordt dat zij schuldig zijn aan zonde (mijneed), laat dan twee anderen in hun plaats staan van degenen die meer recht hebben en meer verwant zijn, en laat hen bij Allāh zweren: "Voorwaar, onze getuigenis is waarachtiger dan de getuigenis van hen beiden en wij overtreden niet. Voorwaar, anders zouden wij tot de onrechtplegers behoren." 108. Dat is passender: dat zij de getuigenis afleggen overeenkomstig haar ware inhoud of (het is passender) dat zij vrezen dat eden na hun eden afgenomen zullen worden. En vrees Allāh en luister (naar Hem). En Allāh leidt het zwaar zondige volk niet.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ شَهَـٰدَةُ بَيْنِكُمْ إِذَا حَضَرَ أَحَدَكُمُ ٱلْمَوْتُ حِينَ ٱلْوَصِيَّةِ ٱثْنَانِ ذَوَا عَدْلٍۢ مِّنكُمْ أَوْ ءَاخَرَانِ مِنْ غَيْرِكُمْ إِنْ أَنتُمْ ضَرَبْتُمْ فِى ٱلْأَرْضِ فَأَصَـٰبَتْكُم مُّصِيبَةُ ٱلْمَوْتِ ۚ تَحْبِسُونَهُمَا مِنۢ بَعْدِ ٱلصَّلَوٰةِ فَيُقْسِمَانِ بِٱللَّهِ إِنِ ٱرْتَبْتُمْ لَا نَشْتَرِى بِهِۦ ثَمَنًۭا وَلَوْ كَانَ ذَا قُرْبَىٰ ۙ وَلَا نَكْتُمُ شَهَـٰدَةَ ٱللَّهِ إِنَّآ إِذًۭا لَّمِنَ ٱلْـَٔاثِمِينَ ﴿١٠٦﴾ فَإِنْ عُثِرَ عَلَىٰٓ أَنَّهُمَا ٱسْتَحَقَّآ إِثْمًۭا فَـَٔاخَرَانِ يَقُومَانِ مَقَامَهُمَا مِنَ ٱلَّذِينَ ٱسْتَحَقَّ عَلَيْهِمُ ٱلْأَوْلَيَـٰنِ فَيُقْسِمَانِ بِٱللَّهِ لَشَهَـٰدَتُنَآ أَحَقُّ مِن شَهَـٰدَتِهِمَا وَمَا ٱعْتَدَيْنَآ إِنَّآ إِذًۭا لَّمِنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿١٠٧﴾ ذَٰلِكَ أَدْنَىٰٓ أَن يَأْتُوا۟ بِٱلشَّهَـٰدَةِ عَلَىٰ وَجْهِهَآ أَوْ يَخَافُوٓا۟ أَن تُرَدَّ أَيْمَـٰنٌۢ بَعْدَ أَيْمَـٰنِهِمْ ۗ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَٱسْمَعُوا۟ ۗ وَٱللَّهُ لَا يَهْدِى ٱلْقَوْمَ ٱلْفَـٰسِقِينَ ﴿١٠٨﴾
109. Op de Dag dat Allāh de boodschappers zal verzamelen en hen dan zal zeggen: "Wat was het antwoord (op jullie Boodschap)?" Zij zeggen: "Wij hebben er geen kennis van, voorwaar, U bent de Kenner van het verborgene."
يَوْمَ يَجْمَعُ ٱللَّهُ ٱلرُّسُلَ فَيَقُولُ مَاذَآ أُجِبْتُمْ ۖ قَالُوا۟ لَا عِلْمَ لَنَآ ۖ إِنَّكَ أَنتَ عَلَّـٰمُ ٱلْغُيُوبِ ﴿١٠٩﴾
110. (Gedenk) toen Allāh zei: "O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan jou en aan jouw moeder toen ik jou versterkte met de Heilige Geest (de engel Gabriël) zodat jij met de mensen sprak toen jij in de wieg was en toen jij volwassen was. En toen Ik jou de Schrift en de Wijsheid en de Thora en het Evangelie onderwees. En toen jij uit klei de gelijkenis van een vogel schiep, met Mijn verlof; en jij blies erin en het werd een vogel, met Mijn verlof; en jij genas de blinden en de leprozen, met Mijn verlof. En toen jij de doden deed weerkeren, met Mijn verlof. En toen Ik de Kinderen van Israël van jou afhield toen jij met de duidelijke Bewijzen tot hen kwam." En degenen onder hen die ongelovig waren, zeiden: "Dat is niets dan duidelijke tovenarij." 111. En toen Ik de discipelen (van Jezus) inspireerde om in Mij te geloven en in Mijn boodschappers, zij zeiden: "Wij geloven, en getuig dat wij ons (aan U) overgegeven hebben."
إِذْ قَالَ ٱللَّهُ يَـٰعِيسَى ٱبْنَ مَرْيَمَ ٱذْكُرْ نِعْمَتِى عَلَيْكَ وَعَلَىٰ وَٰلِدَتِكَ إِذْ أَيَّدتُّكَ بِرُوحِ ٱلْقُدُسِ تُكَلِّمُ ٱلنَّاسَ فِى ٱلْمَهْدِ وَكَهْلًۭا ۖ وَإِذْ عَلَّمْتُكَ ٱلْكِتَـٰبَ وَٱلْحِكْمَةَ وَٱلتَّوْرَىٰةَ وَٱلْإِنجِيلَ ۖ وَإِذْ تَخْلُقُ مِنَ ٱلطِّينِ كَهَيْـَٔةِ ٱلطَّيْرِ بِإِذْنِى فَتَنفُخُ فِيهَا فَتَكُونُ طَيْرًۢا بِإِذْنِى ۖ وَتُبْرِئُ ٱلْأَكْمَهَ وَٱلْأَبْرَصَ بِإِذْنِى ۖ وَإِذْ تُخْرِجُ ٱلْمَوْتَىٰ بِإِذْنِى ۖ وَإِذْ كَفَفْتُ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ عَنكَ إِذْ جِئْتَهُم بِٱلْبَيِّنَـٰتِ فَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِنْهُمْ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّا سِحْرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿١١٠﴾ وَإِذْ أَوْحَيْتُ إِلَى ٱلْحَوَارِيِّـۧنَ أَنْ ءَامِنُوا۟ بِى وَبِرَسُولِى قَالُوٓا۟ ءَامَنَّا وَٱشْهَدْ بِأَنَّنَا مُسْلِمُونَ ﴿١١١﴾
112. En toen de discipelen (van Jezus) zeiden: "O Jezus, zoon van Maria, ben jij in staat om jouw Heer te vragen om tot ons een māʾidah (gedekte tafel) te doen neerdalen uit de hemel?" Hij (Jezus) zei: "Vrees Allāh, indien jullie gelovigen zijn." 113. Zij zeiden: "Wij willen (alleen maar) dat wij daarvan eten en onze harten tot rust gebracht worden en wij (willen) weten of jij ons waarlijk de waarheid hebt verteld en dan behoren wij tot de getuigen daarvan." 114. Jezus, zoon van Maria, zei: "O Allāh, onze Heer, doe een tafel uit de hemel neerdalen opdat er voor de eerste tot en met de laatste van ons een plechtig feest is, als een Teken van U. En geef ons voorziening en U bent de Beste van de Voorzieners." 115. Allāh zei: "Ik zal hem tot jullie doen neerdalen, maar wie van jullie daarna ongelovig is: voorwaar, Ik zal hem straffen met een bestraffing waarmee Ik niemand in de werelden gestraft heb."
إِذْ قَالَ ٱلْحَوَارِيُّونَ يَـٰعِيسَى ٱبْنَ مَرْيَمَ هَلْ يَسْتَطِيعُ رَبُّكَ أَن يُنَزِّلَ عَلَيْنَا مَآئِدَةًۭ مِّنَ ٱلسَّمَآءِ ۖ قَالَ ٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ﴿١١٢﴾ قَالُوا۟ نُرِيدُ أَن نَّأْكُلَ مِنْهَا وَتَطْمَئِنَّ قُلُوبُنَا وَنَعْلَمَ أَن قَدْ صَدَقْتَنَا وَنَكُونَ عَلَيْهَا مِنَ ٱلشَّـٰهِدِينَ ﴿١١٣﴾ قَالَ عِيسَى ٱبْنُ مَرْيَمَ ٱللَّهُمَّ رَبَّنَآ أَنزِلْ عَلَيْنَا مَآئِدَةًۭ مِّنَ ٱلسَّمَآءِ تَكُونُ لَنَا عِيدًۭا لِّأَوَّلِنَا وَءَاخِرِنَا وَءَايَةًۭ مِّنكَ ۖ وَٱرْزُقْنَا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلرَّٰزِقِينَ ﴿١١٤﴾ قَالَ ٱللَّهُ إِنِّى مُنَزِّلُهَا عَلَيْكُمْ ۖ فَمَن يَكْفُرْ بَعْدُ مِنكُمْ فَإِنِّىٓ أُعَذِّبُهُۥ عَذَابًۭا لَّآ أُعَذِّبُهُۥٓ أَحَدًۭا مِّنَ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿١١٥﴾
116. En toen zei Allāh: "O Jezus, zoon van Maria, heb jij tegen de mensen gezegd: "Neem mij en mijn moeder tot twee goden naast Allāh?" En hij (Jezus) zei: "Heilig bent U! Nooit zou ik kunnen zeggen waarop ik geen recht heb. Indien ik dat gezegd had, zou U dat zeker geweten hebben. U weet wat er in mijn ziel is, en ik weet niet wat er in Uw Ziel is. Voorwaar, U bent de Kenner van het verborgene. 117. Ik heb hen niet anders gezegd dan U mij heeft geboden te zeggen: "Dien Allāh, mijn Heer en jullie Heer." En ik was getuige van hen zolang ik onder hen was, en toen u mij tot U opnam was U de Waker over hen en U bent getuige van alle zaken. 118. Indien U hen straft: voorwaar, zij zijn Uw dienaren. En indien U hen vergeeft: dan voorwaar, U bent de Almachtige, de Alwijze." 119. Allāh zei: "Dit is een Dag waarop hun waarachtigheid de waarachtigen zal baten; er zijn voor hen Tuinen (het Paradijs) waar onderdoor de rivieren stromen, zij zijn eeuwig levenden daarin. Allāh is welbehaagd met hen en zij zijn welbehaagd met Hem. Dat is de geweldige overwinning." 120. Aan Allāh behoort het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat daarin is. En Hij is Almachtig over alle zaken.
وَإِذْ قَالَ ٱللَّهُ يَـٰعِيسَى ٱبْنَ مَرْيَمَ ءَأَنتَ قُلْتَ لِلنَّاسِ ٱتَّخِذُونِى وَأُمِّىَ إِلَـٰهَيْنِ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ قَالَ سُبْحَـٰنَكَ مَا يَكُونُ لِىٓ أَنْ أَقُولَ مَا لَيْسَ لِى بِحَقٍّ ۚ إِن كُنتُ قُلْتُهُۥ فَقَدْ عَلِمْتَهُۥ ۚ تَعْلَمُ مَا فِى نَفْسِى وَلَآ أَعْلَمُ مَا فِى نَفْسِكَ ۚ إِنَّكَ أَنتَ عَلَّـٰمُ ٱلْغُيُوبِ ﴿١١٦﴾ مَا قُلْتُ لَهُمْ إِلَّا مَآ أَمَرْتَنِى بِهِۦٓ أَنِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ رَبِّى وَرَبَّكُمْ ۚ وَكُنتُ عَلَيْهِمْ شَهِيدًۭا مَّا دُمْتُ فِيهِمْ ۖ فَلَمَّا تَوَفَّيْتَنِى كُنتَ أَنتَ ٱلرَّقِيبَ عَلَيْهِمْ ۚ وَأَنتَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ شَهِيدٌ ﴿١١٧﴾ إِن تُعَذِّبْهُمْ فَإِنَّهُمْ عِبَادُكَ ۖ وَإِن تَغْفِرْ لَهُمْ فَإِنَّكَ أَنتَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ ﴿١١٨﴾ قَالَ ٱللَّهُ هَـٰذَا يَوْمُ يَنفَعُ ٱلصَّـٰدِقِينَ صِدْقُهُمْ ۚ لَهُمْ جَنَّـٰتٌۭ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَـٰرُ خَـٰلِدِينَ فِيهَآ أَبَدًۭا ۚ رَّضِىَ ٱللَّهُ عَنْهُمْ وَرَضُوا۟ عَنْهُ ۚ ذَٰلِكَ ٱلْفَوْزُ ٱلْعَظِيمُ ﴿١١٩﴾ لِلَّهِ مُلْكُ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا فِيهِنَّ ۚ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۢ ﴿١٢٠﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!