De Koran

17 ١٧

Daar waar Abraham (ﷺ) in de laatste verzen van de vorige soera wordt geprezen als rolmodel voor de wereld, spreekt deze Mekkaanse soera over hoe de Profeet (ﷺ) in deze wereld wordt geëerd door de Nachtreis van Mekka naar Jeruzalem en vervolgens naar de hemel en terug naar Mekka—alles in één nacht (verzen 1 en 60). Hij (ﷺ) zal ook worden geëerd op de Dag des Oordeels door de lofwaardige positie waar hij zal bemiddelen (vers 79). De kinderen van Israël worden zijdelings genoemd aan het einde van de vorige soera, maar er wordt meer inzicht gegeven over hen zowel aan het begin als aan het einde van deze soera. De sleutel tot succes in dit leven en redding in het hiernamaals is samengevat in een reeks goddelijke geboden (verzen 22-39), samen met een waarschuwing tegen Satan en zijn influisteringen (verzen 61-65). De soera is kritisch over de heidense argumenten tegen de opstanding en hun belachelijke eisen (verzen 89-93). Kritiek op het toeschrijven van partners en kinderen aan Allāh wordt voortgezet in de volgende soera.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Heilig is Degene die 's nachts Zijn dienaar (Mohammed) van de Masdjid al-Ḥarām (de Gewijde Moskee te Mekka) naar de Masdjid al-ʾAqṣā heeft gebracht, waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, opdat Wij hem van Onze Tekenen lieten zien. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende. 2. En Wij hebben aan Mozes de Schrift (de Thora) gegeven en Wij maakten deze als leiding voor de Kinderen van Israël: "Neem geen helper naast mij." 3. O nakomelingen van degenen die Wij met Noach (in de ark) gedragen hebben, voorwaar, hij (Noach) was een dankbare dienaar!
سُبْحَـٰنَ ٱلَّذِىٓ أَسْرَىٰ بِعَبْدِهِۦ لَيْلًۭا مِّنَ ٱلْمَسْجِدِ ٱلْحَرَامِ إِلَى ٱلْمَسْجِدِ ٱلْأَقْصَا ٱلَّذِى بَـٰرَكْنَا حَوْلَهُۥ لِنُرِيَهُۥ مِنْ ءَايَـٰتِنَآ ۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْبَصِيرُ ﴿١﴾ وَءَاتَيْنَا مُوسَى ٱلْكِتَـٰبَ وَجَعَلْنَـٰهُ هُدًۭى لِّبَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ أَلَّا تَتَّخِذُوا۟ مِن دُونِى وَكِيلًۭا ﴿٢﴾ ذُرِّيَّةَ مَنْ حَمَلْنَا مَعَ نُوحٍ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ عَبْدًۭا شَكُورًۭا ﴿٣﴾
4. En Wij hebben de Kinderen van Israël op de hoogte gebracht in de Schrift: "Jullie zullen zeker tweemaal verderf zaaien op aarde en jullie zullen je zeker hoogmoedig gedragen, met grote hoogmoed."
وَقَضَيْنَآ إِلَىٰ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ فِى ٱلْكِتَـٰبِ لَتُفْسِدُنَّ فِى ٱلْأَرْضِ مَرَّتَيْنِ وَلَتَعْلُنَّ عُلُوًّۭا كَبِيرًۭا ﴿٤﴾
5. En toen (de vervulling) van de eerste van de twee beloften kwam, stuurden Wij jullie dienaren van Ons, bezitters van verschrikkelijke macht, die daarop de huizen binnendrongen: het was een vervulde belofte. 6. Vervolgens gaven Wij jullie de overhand over hen en vermeerderden Wij voor jullie de bezittingen en zonen en maakten Wij jullie tot de grootste groep. 7. Als jullie goed deden, deden jullie goed voor jullie zelf: en als jullie kwaad deden, dan was dat voor jullie. En toen de laatste belofte vervuld werd (stuurden Wij vijanden) om jullie gezichten te verminken en de gebedsruimte binnen te gaan, zoals zij daar de eerste keer binnengingen, en om volledig te vernietigen wat zij veroverd hadden. 8. Moge jullie Heer jullie begenadigen. En als jullie terugkeren (naar jullie zonden) zullen Wij terugkeren (naar het bestraffen van jullie). En Wij maakten de Hel voor de ongelovigen tot een gevangenis.
فَإِذَا جَآءَ وَعْدُ أُولَىٰهُمَا بَعَثْنَا عَلَيْكُمْ عِبَادًۭا لَّنَآ أُو۟لِى بَأْسٍۢ شَدِيدٍۢ فَجَاسُوا۟ خِلَـٰلَ ٱلدِّيَارِ ۚ وَكَانَ وَعْدًۭا مَّفْعُولًۭا ﴿٥﴾ ثُمَّ رَدَدْنَا لَكُمُ ٱلْكَرَّةَ عَلَيْهِمْ وَأَمْدَدْنَـٰكُم بِأَمْوَٰلٍۢ وَبَنِينَ وَجَعَلْنَـٰكُمْ أَكْثَرَ نَفِيرًا ﴿٦﴾ إِنْ أَحْسَنتُمْ أَحْسَنتُمْ لِأَنفُسِكُمْ ۖ وَإِنْ أَسَأْتُمْ فَلَهَا ۚ فَإِذَا جَآءَ وَعْدُ ٱلْـَٔاخِرَةِ لِيَسُـۥٓـُٔوا۟ وُجُوهَكُمْ وَلِيَدْخُلُوا۟ ٱلْمَسْجِدَ كَمَا دَخَلُوهُ أَوَّلَ مَرَّةٍۢ وَلِيُتَبِّرُوا۟ مَا عَلَوْا۟ تَتْبِيرًا ﴿٧﴾ عَسَىٰ رَبُّكُمْ أَن يَرْحَمَكُمْ ۚ وَإِنْ عُدتُّمْ عُدْنَا ۘ وَجَعَلْنَا جَهَنَّمَ لِلْكَـٰفِرِينَ حَصِيرًا ﴿٨﴾
9. Voorwaar, deze Koran leidt naar wat rechter is en brengt goed nieuws aan de gelovigen die goede werken verrichten. Voorwaar, er is voor hen een grote beloning. 10. En voor degenen die niet in het Hiernamaals geloven, voor hen hebben Wij een pijnlijke bestraffing voorbereid.
إِنَّ هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانَ يَهْدِى لِلَّتِى هِىَ أَقْوَمُ وَيُبَشِّرُ ٱلْمُؤْمِنِينَ ٱلَّذِينَ يَعْمَلُونَ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ أَنَّ لَهُمْ أَجْرًۭا كَبِيرًۭا ﴿٩﴾ وَأَنَّ ٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِٱلْـَٔاخِرَةِ أَعْتَدْنَا لَهُمْ عَذَابًا أَلِيمًۭا ﴿١٠﴾
11. En de mens smeekt om het kwade, net zoals hij om het goede smeekt. En de mens is haastig (van aard).
وَيَدْعُ ٱلْإِنسَـٰنُ بِٱلشَّرِّ دُعَآءَهُۥ بِٱلْخَيْرِ ۖ وَكَانَ ٱلْإِنسَـٰنُ عَجُولًۭا ﴿١١﴾
12. En Wij hebben de nacht en de dag tot twee Tekenen gemaakt. En het Teken van de nacht hebben Wij donker gemaakt en het Teken van de dag hebben Wij verlichtend gemaakt opdat jullie de gunst van jullie Heer zoeken en opdat jullie de jaartelling en de berekening ervan kennen. En alle zaken hebben Wij met een duidelijke uitleg uiteengezet.
وَجَعَلْنَا ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ ءَايَتَيْنِ ۖ فَمَحَوْنَآ ءَايَةَ ٱلَّيْلِ وَجَعَلْنَآ ءَايَةَ ٱلنَّهَارِ مُبْصِرَةًۭ لِّتَبْتَغُوا۟ فَضْلًۭا مِّن رَّبِّكُمْ وَلِتَعْلَمُوا۟ عَدَدَ ٱلسِّنِينَ وَٱلْحِسَابَ ۚ وَكُلَّ شَىْءٍۢ فَصَّلْنَـٰهُ تَفْصِيلًۭا ﴿١٢﴾
13. En voor ieder mens hebben Wij zijn lotsbestemming aan zijn hals vastgemaakt. En Wij voorzien hem op de Dag der Opstanding van een boek dat hij opengeslagen aantreft. 14. (Er wordt tegen hem gezegd:) "Lees jouw boek." Op deze Dag is jouw eigen ziel voldoende als berekenaar tegen jou. 15. Wie leiding volgt, volgt de leiding waarlijk voor zichzelf, en wie dwaalt, dwaalt waarlijk tegen zichzelf en niemand kan de zonde van iemand anders dragen. En Wij bestraffen niet voordat Wij een boodschapper hebben gestuurd.
وَكُلَّ إِنسَـٰنٍ أَلْزَمْنَـٰهُ طَـٰٓئِرَهُۥ فِى عُنُقِهِۦ ۖ وَنُخْرِجُ لَهُۥ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ كِتَـٰبًۭا يَلْقَىٰهُ مَنشُورًا ﴿١٣﴾ ٱقْرَأْ كِتَـٰبَكَ كَفَىٰ بِنَفْسِكَ ٱلْيَوْمَ عَلَيْكَ حَسِيبًۭا ﴿١٤﴾ مَّنِ ٱهْتَدَىٰ فَإِنَّمَا يَهْتَدِى لِنَفْسِهِۦ ۖ وَمَن ضَلَّ فَإِنَّمَا يَضِلُّ عَلَيْهَا ۚ وَلَا تَزِرُ وَازِرَةٌۭ وِزْرَ أُخْرَىٰ ۗ وَمَا كُنَّا مُعَذِّبِينَ حَتَّىٰ نَبْعَثَ رَسُولًۭا ﴿١٥﴾
16. En als Wij een (volk in een) stad willen vernietigen, bevelen Wij hen die daarin in weelde leven (Allāh te gehoorzamen); zij begaan daarin zware zonden, zodat het woord (van de bestraffing) terecht is, vervolgens vernietigen Wij hen volledig. 17. En hoeveel generaties hebben Wij niet na Noach vernietigd? En jouw Heer is voldoende om de zonden van Zijn dienaren te weten en te zien.
وَإِذَآ أَرَدْنَآ أَن نُّهْلِكَ قَرْيَةً أَمَرْنَا مُتْرَفِيهَا فَفَسَقُوا۟ فِيهَا فَحَقَّ عَلَيْهَا ٱلْقَوْلُ فَدَمَّرْنَـٰهَا تَدْمِيرًۭا ﴿١٦﴾ وَكَمْ أَهْلَكْنَا مِنَ ٱلْقُرُونِ مِنۢ بَعْدِ نُوحٍۢ ۗ وَكَفَىٰ بِرَبِّكَ بِذُنُوبِ عِبَادِهِۦ خَبِيرًۢا بَصِيرًۭا ﴿١٧﴾
18. En wie het vergankelijke (van de wereld) wenst: voor hem zullen Wij wat Wij wensen daarin verhaasten, voor wie Wij willen. Vervolgens maken Wij voor hem de Hel, hij gaat daar binnen, vernederd en verjaagd. 19. En wie het Hiernamaals wenst en er met een redelijke inzet naar streeft, én hij is gelovig: hij (behoort) tot degenen van wie hun streven wordt beloond. 20. Beide groepen, voornoemde en laatstgenoemde, geven Wij ondersteuning van jouw Heer, en de ondersteuning van jouw Heer is onafwendbaar. 21. Zie hoe Wij sommigen van hen bevoorrecht hebben boven anderen. En het Hiernamaals is zeker hoger in rang en groter als voorrecht.
مَّن كَانَ يُرِيدُ ٱلْعَاجِلَةَ عَجَّلْنَا لَهُۥ فِيهَا مَا نَشَآءُ لِمَن نُّرِيدُ ثُمَّ جَعَلْنَا لَهُۥ جَهَنَّمَ يَصْلَىٰهَا مَذْمُومًۭا مَّدْحُورًۭا ﴿١٨﴾ وَمَنْ أَرَادَ ٱلْـَٔاخِرَةَ وَسَعَىٰ لَهَا سَعْيَهَا وَهُوَ مُؤْمِنٌۭ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ كَانَ سَعْيُهُم مَّشْكُورًۭا ﴿١٩﴾ كُلًّۭا نُّمِدُّ هَـٰٓؤُلَآءِ وَهَـٰٓؤُلَآءِ مِنْ عَطَآءِ رَبِّكَ ۚ وَمَا كَانَ عَطَآءُ رَبِّكَ مَحْظُورًا ﴿٢٠﴾ ٱنظُرْ كَيْفَ فَضَّلْنَا بَعْضَهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍۢ ۚ وَلَلْـَٔاخِرَةُ أَكْبَرُ دَرَجَـٰتٍۢ وَأَكْبَرُ تَفْضِيلًۭا ﴿٢١﴾
22. En neem geen andere god naast Allāh, anders zit jij daar (o Mohammed) met verwijten (beladen) en verlaten. 23. En jullie Heer heeft bepaald dat jullie niets dan Hem alleen aanbidden, en goedheid betrachten tegenover de ouders. Als een van de twee of beiden de ouderdom bereiken in jouw aanwezigheid, zeg dan nooit "foei" tegen hen, snauw hen niet af en spreek tot hen een vriendelijk woord. 24. En wees zachtmoedig voor beiden, en nederig en liefdevol, en zeg: "O mijn Heer, schenk hun Genade, zoals zij mij opvoedden toen ik klein was." 25. Jullie Heer weet beter wat er in jullie zielen is, als jullie oprechte mensen zijn. Voorwaar; dan is Hij voor de berouwvollen Vergevingsgezind.
لَّا تَجْعَلْ مَعَ ٱللَّهِ إِلَـٰهًا ءَاخَرَ فَتَقْعُدَ مَذْمُومًۭا مَّخْذُولًۭا ﴿٢٢﴾ وَقَضَىٰ رَبُّكَ أَلَّا تَعْبُدُوٓا۟ إِلَّآ إِيَّاهُ وَبِٱلْوَٰلِدَيْنِ إِحْسَـٰنًا ۚ إِمَّا يَبْلُغَنَّ عِندَكَ ٱلْكِبَرَ أَحَدُهُمَآ أَوْ كِلَاهُمَا فَلَا تَقُل لَّهُمَآ أُفٍّۢ وَلَا تَنْهَرْهُمَا وَقُل لَّهُمَا قَوْلًۭا كَرِيمًۭا ﴿٢٣﴾ وَٱخْفِضْ لَهُمَا جَنَاحَ ٱلذُّلِّ مِنَ ٱلرَّحْمَةِ وَقُل رَّبِّ ٱرْحَمْهُمَا كَمَا رَبَّيَانِى صَغِيرًۭا ﴿٢٤﴾ رَّبُّكُمْ أَعْلَمُ بِمَا فِى نُفُوسِكُمْ ۚ إِن تَكُونُوا۟ صَـٰلِحِينَ فَإِنَّهُۥ كَانَ لِلْأَوَّٰبِينَ غَفُورًۭا ﴿٢٥﴾
26. En geef de verwanten hun recht en de armen en de reizigers (zonder proviand), en wees niet verkwistend. 27. Voorwaar, de verkwisters zijn broeders van de Satan en de Satan is ondankbaar jegens zijn Heer. 28. En als jullie je van hen afwenden omwille van de barmhartigheid van jullie Heer die jullie hopen te krijgen: spreek dan (toch) een zacht woord tot hen.
وَءَاتِ ذَا ٱلْقُرْبَىٰ حَقَّهُۥ وَٱلْمِسْكِينَ وَٱبْنَ ٱلسَّبِيلِ وَلَا تُبَذِّرْ تَبْذِيرًا ﴿٢٦﴾ إِنَّ ٱلْمُبَذِّرِينَ كَانُوٓا۟ إِخْوَٰنَ ٱلشَّيَـٰطِينِ ۖ وَكَانَ ٱلشَّيْطَـٰنُ لِرَبِّهِۦ كَفُورًۭا ﴿٢٧﴾ وَإِمَّا تُعْرِضَنَّ عَنْهُمُ ٱبْتِغَآءَ رَحْمَةٍۢ مِّن رَّبِّكَ تَرْجُوهَا فَقُل لَّهُمْ قَوْلًۭا مَّيْسُورًۭا ﴿٢٨﴾
29. En maak je hand niet vastgebonden aan je nek, en strek hem niet uit met de hele uitstrekking, want dan wordt je (gierigheid of spilzucht) verweten en spijtig. 30. Voorwaar, jouw Heer verruimt de voorziening voor wie Hij wil en Hij beperkt. Voorwaar, Hij is Alwetend, Alziend over Zijn dienaren.
وَلَا تَجْعَلْ يَدَكَ مَغْلُولَةً إِلَىٰ عُنُقِكَ وَلَا تَبْسُطْهَا كُلَّ ٱلْبَسْطِ فَتَقْعُدَ مَلُومًۭا مَّحْسُورًا ﴿٢٩﴾ إِنَّ رَبَّكَ يَبْسُطُ ٱلرِّزْقَ لِمَن يَشَآءُ وَيَقْدِرُ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ بِعِبَادِهِۦ خَبِيرًۢا بَصِيرًۭا ﴿٣٠﴾
31. En dood jullie kinderen niet uit vrees voor armoede: Wij voorzien hun en jullie van levensonderhoud. Voorwaar, hen doden is een grote zonde.
وَلَا تَقْتُلُوٓا۟ أَوْلَـٰدَكُمْ خَشْيَةَ إِمْلَـٰقٍۢ ۖ نَّحْنُ نَرْزُقُهُمْ وَإِيَّاكُمْ ۚ إِنَّ قَتْلَهُمْ كَانَ خِطْـًۭٔا كَبِيرًۭا ﴿٣١﴾
32. En nader niet de ontucht. Voorwaar, ontucht is een zedeloosheid en een slechte weg.
وَلَا تَقْرَبُوا۟ ٱلزِّنَىٰٓ ۖ إِنَّهُۥ كَانَ فَـٰحِشَةًۭ وَسَآءَ سَبِيلًۭا ﴿٣٢﴾
33. En dood geen ziel waarvan Allāh (het doden) verboden heeft verklaard, behalve volgens het recht en wie onrechtvaardig gedood wordt: Wij hebben zijn erfgenaam een bevoegdheid gegeven; maar overdrijf niet bij het doden. Voorwaar: hij wordt geholpen.
وَلَا تَقْتُلُوا۟ ٱلنَّفْسَ ٱلَّتِى حَرَّمَ ٱللَّهُ إِلَّا بِٱلْحَقِّ ۗ وَمَن قُتِلَ مَظْلُومًۭا فَقَدْ جَعَلْنَا لِوَلِيِّهِۦ سُلْطَـٰنًۭا فَلَا يُسْرِف فِّى ٱلْقَتْلِ ۖ إِنَّهُۥ كَانَ مَنصُورًۭا ﴿٣٣﴾
34. En benader niet het bezit van de wees, behalve op de betere manier, totdat hij volwassen is: en kom de belofte na. Voorwaar, over de belofte worden jullie (op de Dag der Opstanding) ondervraagd.
وَلَا تَقْرَبُوا۟ مَالَ ٱلْيَتِيمِ إِلَّا بِٱلَّتِى هِىَ أَحْسَنُ حَتَّىٰ يَبْلُغَ أَشُدَّهُۥ ۚ وَأَوْفُوا۟ بِٱلْعَهْدِ ۖ إِنَّ ٱلْعَهْدَ كَانَ مَسْـُٔولًۭا ﴿٣٤﴾
35. En geef de volle maat wanneer jullie afwegen en weeg met de juiste weegschaal, dat is beter en een mooiere afsluiting.
وَأَوْفُوا۟ ٱلْكَيْلَ إِذَا كِلْتُمْ وَزِنُوا۟ بِٱلْقِسْطَاسِ ٱلْمُسْتَقِيمِ ۚ ذَٰلِكَ خَيْرٌۭ وَأَحْسَنُ تَأْوِيلًۭا ﴿٣٥﴾
36. En volg niet dat waarover je geen kennis hebt. Voorwaar, het gehoor en het gezichtsvermogen en de harten: die zullen allen erover ondervraagd worden.
وَلَا تَقْفُ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِۦ عِلْمٌ ۚ إِنَّ ٱلسَّمْعَ وَٱلْبَصَرَ وَٱلْفُؤَادَ كُلُّ أُو۟لَـٰٓئِكَ كَانَ عَنْهُ مَسْـُٔولًۭا ﴿٣٦﴾
37. En loop niet hoogmoedig op de aarde. Voorwaar, jij kan de aarde niet doen splijten en niet de hoogte van een berg bereiken.
وَلَا تَمْشِ فِى ٱلْأَرْضِ مَرَحًا ۖ إِنَّكَ لَن تَخْرِقَ ٱلْأَرْضَ وَلَن تَبْلُغَ ٱلْجِبَالَ طُولًۭا ﴿٣٧﴾
38. Dat alles is slecht bij jouw Heer, verwerpelijk. 39. Dat is (een deel) van de Wijsheid die Allāh aan jou openbaarde. En neem geen andere god naast Allāh, anders wordt je in de Hel geworpen, vol verwijten en verworpen.
كُلُّ ذَٰلِكَ كَانَ سَيِّئُهُۥ عِندَ رَبِّكَ مَكْرُوهًۭا ﴿٣٨﴾ ذَٰلِكَ مِمَّآ أَوْحَىٰٓ إِلَيْكَ رَبُّكَ مِنَ ٱلْحِكْمَةِ ۗ وَلَا تَجْعَلْ مَعَ ٱللَّهِ إِلَـٰهًا ءَاخَرَ فَتُلْقَىٰ فِى جَهَنَّمَ مَلُومًۭا مَّدْحُورًا ﴿٣٩﴾
40. Heeft jullie Heer voor jullie zonen verkozen en voor Zichzelf vanonder de engelen dochters genomen? Voorwaar, jullie spreken zeker geweldig (slechte) woorden! 41. En Wij hebben in deze Koran (zaken) uitgelegd opdat zij (de ongelovigen) vermaand worden, maar het versterkt bij hen slechts het afwenden.
أَفَأَصْفَىٰكُمْ رَبُّكُم بِٱلْبَنِينَ وَٱتَّخَذَ مِنَ ٱلْمَلَـٰٓئِكَةِ إِنَـٰثًا ۚ إِنَّكُمْ لَتَقُولُونَ قَوْلًا عَظِيمًۭا ﴿٤٠﴾ وَلَقَدْ صَرَّفْنَا فِى هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانِ لِيَذَّكَّرُوا۟ وَمَا يَزِيدُهُمْ إِلَّا نُفُورًۭا ﴿٤١﴾
42. Zeg (o Mohammed): "Als er goden bij Hem geweest zouden zijn, zoals zij zeggen, dan zouden zij een weg naar de Eigenaar van de Troon (Allāh) zoeken." 43. Heilig is Hij en Verheven boven wat zij in grote trots zeggen. 44. De zeven hemelen en de aarde en wie er in hen zijn, roepen Zijn Glorie uit en er is niets of het roept Zijn Glorie uit met Zijn lofprijzing en toch begrijpen jullie hun glorieroep niet. Voorwaar, Hij is Zachtmoedig, Vergevingsgezind.
قُل لَّوْ كَانَ مَعَهُۥٓ ءَالِهَةٌۭ كَمَا يَقُولُونَ إِذًۭا لَّٱبْتَغَوْا۟ إِلَىٰ ذِى ٱلْعَرْشِ سَبِيلًۭا ﴿٤٢﴾ سُبْحَـٰنَهُۥ وَتَعَـٰلَىٰ عَمَّا يَقُولُونَ عُلُوًّۭا كَبِيرًۭا ﴿٤٣﴾ تُسَبِّحُ لَهُ ٱلسَّمَـٰوَٰتُ ٱلسَّبْعُ وَٱلْأَرْضُ وَمَن فِيهِنَّ ۚ وَإِن مِّن شَىْءٍ إِلَّا يُسَبِّحُ بِحَمْدِهِۦ وَلَـٰكِن لَّا تَفْقَهُونَ تَسْبِيحَهُمْ ۗ إِنَّهُۥ كَانَ حَلِيمًا غَفُورًۭا ﴿٤٤﴾
45. En wanneer jij de Koran voordraagt, brengen Wij tussen jou en degenen die niet in het Hiernamaals geloven een verhinderende afscheiding aan. 46. En Wij hebben bedekkingen over hun harten aangebracht, zodat zij hem niet begrijpen, en doofheid in hun oren. Wanneer jij jouw Enige Heer noemt tijdens de Koranrecitatie, dan keren zij hun ruggen toe, zich afwendend. 47. Wij weten beter hoe zij over hem horen, wanneer zij naar jou lijken te luisteren. En toen zij onderling fluisterden, zeiden de onrechtvaardigen: "Jullie volgen slechts een betoverde man!" 48. Kijk hoe zij vergelijkingen met jou maken: hierdoor dwalen zij en kunnen zij geen weg vinden.
وَإِذَا قَرَأْتَ ٱلْقُرْءَانَ جَعَلْنَا بَيْنَكَ وَبَيْنَ ٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِٱلْـَٔاخِرَةِ حِجَابًۭا مَّسْتُورًۭا ﴿٤٥﴾ وَجَعَلْنَا عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ أَكِنَّةً أَن يَفْقَهُوهُ وَفِىٓ ءَاذَانِهِمْ وَقْرًۭا ۚ وَإِذَا ذَكَرْتَ رَبَّكَ فِى ٱلْقُرْءَانِ وَحْدَهُۥ وَلَّوْا۟ عَلَىٰٓ أَدْبَـٰرِهِمْ نُفُورًۭا ﴿٤٦﴾ نَّحْنُ أَعْلَمُ بِمَا يَسْتَمِعُونَ بِهِۦٓ إِذْ يَسْتَمِعُونَ إِلَيْكَ وَإِذْ هُمْ نَجْوَىٰٓ إِذْ يَقُولُ ٱلظَّـٰلِمُونَ إِن تَتَّبِعُونَ إِلَّا رَجُلًۭا مَّسْحُورًا ﴿٤٧﴾ ٱنظُرْ كَيْفَ ضَرَبُوا۟ لَكَ ٱلْأَمْثَالَ فَضَلُّوا۟ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ سَبِيلًۭا ﴿٤٨﴾
49. En zij zeiden: "Wanneer Wij botten en stof geworden zijn, worden wij dan zeker tot een nieuwe schepping opgewekt?" 50. Zeg: "Wees van steen of ijzer (jullie zullen hoe dan ook worden opgewekt). 51. Of een schepping waarvan het in jullie harten het moeilijkst lijkt." Dan zullen zij zeggen: "Wie doet ons terugkeren?" Zeg: "Degene die jullie de eerste keer schiep." Dan zullen zij hun hoofd naar jou schudden, en zeggen: "Wanneer is dat?" Zeg: "Het kan nabij zijn!" 52. Op de Dag waarop Hij jullie oproept en jullie dan (Zijn oproep) beantwoorden met een lofprijzing van Hem. En jullie zullen veronderstellen dat jullie slechts weinig (tijd op aarde) verbleven.
وَقَالُوٓا۟ أَءِذَا كُنَّا عِظَـٰمًۭا وَرُفَـٰتًا أَءِنَّا لَمَبْعُوثُونَ خَلْقًۭا جَدِيدًۭا ﴿٤٩﴾ قُلْ كُونُوا۟ حِجَارَةً أَوْ حَدِيدًا ﴿٥٠﴾ أَوْ خَلْقًۭا مِّمَّا يَكْبُرُ فِى صُدُورِكُمْ ۚ فَسَيَقُولُونَ مَن يُعِيدُنَا ۖ قُلِ ٱلَّذِى فَطَرَكُمْ أَوَّلَ مَرَّةٍۢ ۚ فَسَيُنْغِضُونَ إِلَيْكَ رُءُوسَهُمْ وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هُوَ ۖ قُلْ عَسَىٰٓ أَن يَكُونَ قَرِيبًۭا ﴿٥١﴾ يَوْمَ يَدْعُوكُمْ فَتَسْتَجِيبُونَ بِحَمْدِهِۦ وَتَظُنُّونَ إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا قَلِيلًۭا ﴿٥٢﴾
53. En zeg tegen Mijn dienaren (o Mohammed) dat zij wat beter is zeggen. Voorwaar, de Satan zaait verdeeldheid onder hen. Voorwaar, de Satan is voor de mensen een duidelijke vijand.
وَقُل لِّعِبَادِى يَقُولُوا۟ ٱلَّتِى هِىَ أَحْسَنُ ۚ إِنَّ ٱلشَّيْطَـٰنَ يَنزَغُ بَيْنَهُمْ ۚ إِنَّ ٱلشَّيْطَـٰنَ كَانَ لِلْإِنسَـٰنِ عَدُوًّۭا مُّبِينًۭا ﴿٥٣﴾
54. Jullie Heer kent jullie beter. Indien Hij wil, begenadigt Hij jullie; of, indien Hij wil, bestraft Hij jullie. En Wij hebben jou (o Mohammed) niet als voogd tot hen gezonden. 55. En jouw Heer weet beter over wie er in de hemelen en (op) de aarde is. En Wij hebben sommige Profeten bevoorrecht boven andere Profeten, en Wij gaven David de Psalmen.
رَّبُّكُمْ أَعْلَمُ بِكُمْ ۖ إِن يَشَأْ يَرْحَمْكُمْ أَوْ إِن يَشَأْ يُعَذِّبْكُمْ ۚ وَمَآ أَرْسَلْنَـٰكَ عَلَيْهِمْ وَكِيلًۭا ﴿٥٤﴾ وَرَبُّكَ أَعْلَمُ بِمَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۗ وَلَقَدْ فَضَّلْنَا بَعْضَ ٱلنَّبِيِّـۧنَ عَلَىٰ بَعْضٍۢ ۖ وَءَاتَيْنَا دَاوُۥدَ زَبُورًۭا ﴿٥٥﴾
56. Zeg (o Mohammed): "Roep degenen die jullie naast Allāh als god veronderstellen maar aan, zij zijn niet bij machte het kwade van jullie weg te nemen en het te veranderen." 57. Zij (de veelgodenaanbidders) zijn degenen die aanroepen, (en zij die aangeroepen worden) zoeken naar een middel tot hun Heer. Wie van hen het dichtst bij (hun Heer) zijn en op Zijn barmhartigheid hopen en Zijn bestraffing vrezen: voorwaar, een bestraffing van jouw Heer is te vrezen.
قُلِ ٱدْعُوا۟ ٱلَّذِينَ زَعَمْتُم مِّن دُونِهِۦ فَلَا يَمْلِكُونَ كَشْفَ ٱلضُّرِّ عَنكُمْ وَلَا تَحْوِيلًا ﴿٥٦﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ يَدْعُونَ يَبْتَغُونَ إِلَىٰ رَبِّهِمُ ٱلْوَسِيلَةَ أَيُّهُمْ أَقْرَبُ وَيَرْجُونَ رَحْمَتَهُۥ وَيَخَافُونَ عَذَابَهُۥٓ ۚ إِنَّ عَذَابَ رَبِّكَ كَانَ مَحْذُورًۭا ﴿٥٧﴾
58. En er is geen land, of Wij hebben het vóór de Dag van de Opstanding vernietigd, of haar bestraft met een harde bestraffing. Dat is (vastgelegd) in het geschreven Boek. 59. En niets verhinderde Ons de Tekenen neer te zenden dan dat de voorafgaaden hen loochenden. En Wij gaven de Thamōed de vrouwtjeskameel, als een duidelijk zichtbaar (Teken) maar zij behandelden haar onrechtvaardig. En Wij zenden de Tekenen alleen maar om (hen) te doen vrezen.
وَإِن مِّن قَرْيَةٍ إِلَّا نَحْنُ مُهْلِكُوهَا قَبْلَ يَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ أَوْ مُعَذِّبُوهَا عَذَابًۭا شَدِيدًۭا ۚ كَانَ ذَٰلِكَ فِى ٱلْكِتَـٰبِ مَسْطُورًۭا ﴿٥٨﴾ وَمَا مَنَعَنَآ أَن نُّرْسِلَ بِٱلْـَٔايَـٰتِ إِلَّآ أَن كَذَّبَ بِهَا ٱلْأَوَّلُونَ ۚ وَءَاتَيْنَا ثَمُودَ ٱلنَّاقَةَ مُبْصِرَةًۭ فَظَلَمُوا۟ بِهَا ۚ وَمَا نُرْسِلُ بِٱلْـَٔايَـٰتِ إِلَّا تَخْوِيفًۭا ﴿٥٩﴾
60. En (gedenk) toen Wij zeiden dat jouw Heer de mensheid omvat. En Wij hebben jou de waarneming die wij jou lieten zien slechts als een beproeving voor mensen gegeven; en (ook) de vervloekte boom in de Koran. En Wij jagen hen vrees aan: maar het vermeerdert bij hen niets dan een grote overtreding.
وَإِذْ قُلْنَا لَكَ إِنَّ رَبَّكَ أَحَاطَ بِٱلنَّاسِ ۚ وَمَا جَعَلْنَا ٱلرُّءْيَا ٱلَّتِىٓ أَرَيْنَـٰكَ إِلَّا فِتْنَةًۭ لِّلنَّاسِ وَٱلشَّجَرَةَ ٱلْمَلْعُونَةَ فِى ٱلْقُرْءَانِ ۚ وَنُخَوِّفُهُمْ فَمَا يَزِيدُهُمْ إِلَّا طُغْيَـٰنًۭا كَبِيرًۭا ﴿٦٠﴾
61. En toen Wij tot de engelen zeiden: "Kniel jullie neer voor Adam," toen knielden zij allen, behalve Iblīes (Satan). Hij zei: "Moet ik (mij) neerknielen voor iemand die U uit aarde heeft geschapen?" 62. Hij (Iblīes) zei: "Ziet U? Dat is degene die U boven mij geëerd hebt. Indien U mij uitstel geeft tot de Dag der Opstanding zal ik zeker zijn nageslacht doen dwalen, op weinigen na." 63. Hij (Allāh) zei: "Ga heen; wie van hen jou volgt: voorwaar: de Hel zal jullie beloning zijn, als een volledige beloning! 64. En rui van hen op wie jij kan met jouw stem, en val hen aan met je paarden en je voetvolk, en deel rijkdommem en kinderen met hen en doe hen beloften." En de Satan belooft hen niets dan bedrog. 65. Voorwaar, jij hebt geen macht over Mijn dienaren. En jouw Heer is voldoende als Beschemer."
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلَـٰٓئِكَةِ ٱسْجُدُوا۟ لِـَٔادَمَ فَسَجَدُوٓا۟ إِلَّآ إِبْلِيسَ قَالَ ءَأَسْجُدُ لِمَنْ خَلَقْتَ طِينًۭا ﴿٦١﴾ قَالَ أَرَءَيْتَكَ هَـٰذَا ٱلَّذِى كَرَّمْتَ عَلَىَّ لَئِنْ أَخَّرْتَنِ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ لَأَحْتَنِكَنَّ ذُرِّيَّتَهُۥٓ إِلَّا قَلِيلًۭا ﴿٦٢﴾ قَالَ ٱذْهَبْ فَمَن تَبِعَكَ مِنْهُمْ فَإِنَّ جَهَنَّمَ جَزَآؤُكُمْ جَزَآءًۭ مَّوْفُورًۭا ﴿٦٣﴾ وَٱسْتَفْزِزْ مَنِ ٱسْتَطَعْتَ مِنْهُم بِصَوْتِكَ وَأَجْلِبْ عَلَيْهِم بِخَيْلِكَ وَرَجِلِكَ وَشَارِكْهُمْ فِى ٱلْأَمْوَٰلِ وَٱلْأَوْلَـٰدِ وَعِدْهُمْ ۚ وَمَا يَعِدُهُمُ ٱلشَّيْطَـٰنُ إِلَّا غُرُورًا ﴿٦٤﴾ إِنَّ عِبَادِى لَيْسَ لَكَ عَلَيْهِمْ سُلْطَـٰنٌۭ ۚ وَكَفَىٰ بِرَبِّكَ وَكِيلًۭا ﴿٦٥﴾
66. Jullie Heer is Degene die voor jullie de schepen op zee doet varen, opdat jullie van Zijn gunsten zoeken. Voorwaar, Hij is voor jullie Meest Barmhartig. 67. En als de tegenspoed jullie op zee getroffen heeft, verdwijnt degene die jullie aanroepen, behalve Hij. Toen Hij jullie naar het land redde, wendden jullie je af. En de mens is ondankbaar!
رَّبُّكُمُ ٱلَّذِى يُزْجِى لَكُمُ ٱلْفُلْكَ فِى ٱلْبَحْرِ لِتَبْتَغُوا۟ مِن فَضْلِهِۦٓ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ بِكُمْ رَحِيمًۭا ﴿٦٦﴾ وَإِذَا مَسَّكُمُ ٱلضُّرُّ فِى ٱلْبَحْرِ ضَلَّ مَن تَدْعُونَ إِلَّآ إِيَّاهُ ۖ فَلَمَّا نَجَّىٰكُمْ إِلَى ٱلْبَرِّ أَعْرَضْتُمْ ۚ وَكَانَ ٱلْإِنسَـٰنُ كَفُورًا ﴿٦٧﴾
68. Voelen jullie je er veilig voor, dat Hij jullie niet in de aarde weg doet zinken wanneer jullie op het land zijn, of stenen over jullie zendt? Vervolgens vinden jullie geen beschermer voor jullie. 69. Of voelen jullie je er veilig voor, dat Hij jullie nog een andere keer (naar de zee) doet terugkeren, en Hij dan een orkaan over jullie zendt, die jullie dan verdrinkt, omdat jullie ongelovig zijn en dat jullie dan daarin geen helper tegen Ons vinden?
أَفَأَمِنتُمْ أَن يَخْسِفَ بِكُمْ جَانِبَ ٱلْبَرِّ أَوْ يُرْسِلَ عَلَيْكُمْ حَاصِبًۭا ثُمَّ لَا تَجِدُوا۟ لَكُمْ وَكِيلًا ﴿٦٨﴾ أَمْ أَمِنتُمْ أَن يُعِيدَكُمْ فِيهِ تَارَةً أُخْرَىٰ فَيُرْسِلَ عَلَيْكُمْ قَاصِفًۭا مِّنَ ٱلرِّيحِ فَيُغْرِقَكُم بِمَا كَفَرْتُمْ ۙ ثُمَّ لَا تَجِدُوا۟ لَكُمْ عَلَيْنَا بِهِۦ تَبِيعًۭا ﴿٦٩﴾
70. En voorzeker, Wij hebben de kinderen van Adam geëerd. Wij brachten hen op het land en op de zee. Wij gaven hun levensonderhoud van het goede en Wij bevoorrechtten hen met een privilege boven vele van de andere schepsels die Wij hebben geschapen.
وَلَقَدْ كَرَّمْنَا بَنِىٓ ءَادَمَ وَحَمَلْنَـٰهُمْ فِى ٱلْبَرِّ وَٱلْبَحْرِ وَرَزَقْنَـٰهُم مِّنَ ٱلطَّيِّبَـٰتِ وَفَضَّلْنَـٰهُمْ عَلَىٰ كَثِيرٍۢ مِّمَّنْ خَلَقْنَا تَفْضِيلًۭا ﴿٧٠﴾
71. Op de dag waarop Wij alle mensen met hun boeken zullen oproepen: wie dan zijn boek (met zijn daden) in zijn rechterhand gegeven wordt: zij zijn degenen die hun boek (met een gerust hart) lezen. En hen zal geen enkel onrecht aangedaan worden. 72. En wie blind (van hart) is in deze wereld, zal in het Hiernamaals ook blind wezen en het meest van de weg gedwaald zijn.
يَوْمَ نَدْعُوا۟ كُلَّ أُنَاسٍۭ بِإِمَـٰمِهِمْ ۖ فَمَنْ أُوتِىَ كِتَـٰبَهُۥ بِيَمِينِهِۦ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ يَقْرَءُونَ كِتَـٰبَهُمْ وَلَا يُظْلَمُونَ فَتِيلًۭا ﴿٧١﴾ وَمَن كَانَ فِى هَـٰذِهِۦٓ أَعْمَىٰ فَهُوَ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ أَعْمَىٰ وَأَضَلُّ سَبِيلًۭا ﴿٧٢﴾
73. En zij hadden jou je bijna doen afwenden van wat Wij aan jou geopenbaard hadden, zodat jij iets anders over Ons verzonnen had; dan hadden zij jou zeker als boezemvriend genomen! 74. En als Wij jou niet sterk zouden hebben gemaakt, dan zou jij je bijna een klein beetje tot hen geneigd hebben. 75. Dan zouden Wij jou een dubbel deel (van de bestraffing) van dit leven en een dubbel deel van de dood laten proeven. En jij vindt dan geen beschermer tegen Ons. 76. En bijna hadden zij jou vanuit het land opgejaagd, om jou eruit te verdrijven, maar dan zouden zij er na jou niet gebleven zijn, behalve weinigen. 77. (Dit was) de handelwijze van de boodschappers die Wij vóór jou gezonden hebben en jij zult geen verandering in Onze handelwijze vinden.
وَإِن كَادُوا۟ لَيَفْتِنُونَكَ عَنِ ٱلَّذِىٓ أَوْحَيْنَآ إِلَيْكَ لِتَفْتَرِىَ عَلَيْنَا غَيْرَهُۥ ۖ وَإِذًۭا لَّٱتَّخَذُوكَ خَلِيلًۭا ﴿٧٣﴾ وَلَوْلَآ أَن ثَبَّتْنَـٰكَ لَقَدْ كِدتَّ تَرْكَنُ إِلَيْهِمْ شَيْـًۭٔا قَلِيلًا ﴿٧٤﴾ إِذًۭا لَّأَذَقْنَـٰكَ ضِعْفَ ٱلْحَيَوٰةِ وَضِعْفَ ٱلْمَمَاتِ ثُمَّ لَا تَجِدُ لَكَ عَلَيْنَا نَصِيرًۭا ﴿٧٥﴾ وَإِن كَادُوا۟ لَيَسْتَفِزُّونَكَ مِنَ ٱلْأَرْضِ لِيُخْرِجُوكَ مِنْهَا ۖ وَإِذًۭا لَّا يَلْبَثُونَ خِلَـٰفَكَ إِلَّا قَلِيلًۭا ﴿٧٦﴾ سُنَّةَ مَن قَدْ أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ مِن رُّسُلِنَا ۖ وَلَا تَجِدُ لِسُنَّتِنَا تَحْوِيلًا ﴿٧٧﴾
78. Onderhoud de ṣalāh na het hoogtepunt van de zon tot donkerte van de nacht en het fadjr-gebed. Voorwaar, van het fadjr-gebed wordt getuigd (door engelen). 79. En verricht in een gedeelte van de nacht gebed, als een extra (gebed) voor jou. Jouw Heer zal jou zeker tot een loffelijke positie verheffen. 80. Zeg (o Mohammed): "Laat mij binnentreden op oprechte wijze en laat mij verlaten op oprechte wijze en doe mij van Uw Zijde helpende macht toekomen." 81. En zeg: "De waarheid is gekomen en de valsheid is ten onder gegaan. Voorwaar, de valsheid gaat ten onder."
أَقِمِ ٱلصَّلَوٰةَ لِدُلُوكِ ٱلشَّمْسِ إِلَىٰ غَسَقِ ٱلَّيْلِ وَقُرْءَانَ ٱلْفَجْرِ ۖ إِنَّ قُرْءَانَ ٱلْفَجْرِ كَانَ مَشْهُودًۭا ﴿٧٨﴾ وَمِنَ ٱلَّيْلِ فَتَهَجَّدْ بِهِۦ نَافِلَةًۭ لَّكَ عَسَىٰٓ أَن يَبْعَثَكَ رَبُّكَ مَقَامًۭا مَّحْمُودًۭا ﴿٧٩﴾ وَقُل رَّبِّ أَدْخِلْنِى مُدْخَلَ صِدْقٍۢ وَأَخْرِجْنِى مُخْرَجَ صِدْقٍۢ وَٱجْعَل لِّى مِن لَّدُنكَ سُلْطَـٰنًۭا نَّصِيرًۭا ﴿٨٠﴾ وَقُلْ جَآءَ ٱلْحَقُّ وَزَهَقَ ٱلْبَـٰطِلُ ۚ إِنَّ ٱلْبَـٰطِلَ كَانَ زَهُوقًۭا ﴿٨١﴾
82. En Wij zonden (dat) van de Koran neer wat genezing en barmhartigheid voor de gelovigen is. En het vermeerdert voor de onrechtvaardigen slechts verlies.
وَنُنَزِّلُ مِنَ ٱلْقُرْءَانِ مَا هُوَ شِفَآءٌۭ وَرَحْمَةٌۭ لِّلْمُؤْمِنِينَ ۙ وَلَا يَزِيدُ ٱلظَّـٰلِمِينَ إِلَّا خَسَارًۭا ﴿٨٢﴾
83. En wanneer Wij de mens begunstigen wendt hij zich af en keert zijn zijde toe, maar als het kwaad hem treft wordt hij wanhopig. 84. Zeg: "Eenieder handelt naar zijn geaardheid en jullie Heer weet beter wie er beter op de weg geleid is."
وَإِذَآ أَنْعَمْنَا عَلَى ٱلْإِنسَـٰنِ أَعْرَضَ وَنَـَٔا بِجَانِبِهِۦ ۖ وَإِذَا مَسَّهُ ٱلشَّرُّ كَانَ يَـُٔوسًۭا ﴿٨٣﴾ قُلْ كُلٌّۭ يَعْمَلُ عَلَىٰ شَاكِلَتِهِۦ فَرَبُّكُمْ أَعْلَمُ بِمَنْ هُوَ أَهْدَىٰ سَبِيلًۭا ﴿٨٤﴾
85. En zij vragen jou over de ziel, zeg: "De ziel behoort tot de zaken van mijn Heer. En de kennis erover wordt jullie niet gegeven, behalve een weinig."
وَيَسْـَٔلُونَكَ عَنِ ٱلرُّوحِ ۖ قُلِ ٱلرُّوحُ مِنْ أَمْرِ رَبِّى وَمَآ أُوتِيتُم مِّنَ ٱلْعِلْمِ إِلَّا قَلِيلًۭا ﴿٨٥﴾
86. En indien Wij het gewild hadden, dan zouden Wij zeker dat kunnen laten verdwijnen wat Wij aan jou geopenbaard hebben, en dan zou jij niemand kunnen vinden die er bij Ons een beschermer tegen is. 87. Behalve als barmhartigheid van jouw Heer, voorwaar: Zijn gunst voor jou is groot."
وَلَئِن شِئْنَا لَنَذْهَبَنَّ بِٱلَّذِىٓ أَوْحَيْنَآ إِلَيْكَ ثُمَّ لَا تَجِدُ لَكَ بِهِۦ عَلَيْنَا وَكِيلًا ﴿٨٦﴾ إِلَّا رَحْمَةًۭ مِّن رَّبِّكَ ۚ إِنَّ فَضْلَهُۥ كَانَ عَلَيْكَ كَبِيرًۭا ﴿٨٧﴾
88. Zeg (o Mohammed): "Als de mensen en de djinn zich zouden verzamelen om het gelijke van deze Koran te maken; dan kunnen zij niet het daaraan gelijke komen, zelfs al zouden zij elkaar tot hulp zijn."
قُل لَّئِنِ ٱجْتَمَعَتِ ٱلْإِنسُ وَٱلْجِنُّ عَلَىٰٓ أَن يَأْتُوا۟ بِمِثْلِ هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانِ لَا يَأْتُونَ بِمِثْلِهِۦ وَلَوْ كَانَ بَعْضُهُمْ لِبَعْضٍۢ ظَهِيرًۭا ﴿٨٨﴾
89. En voorzeker, Wij hebben voor de mensen in deze Koran alle (soorten) vergelijkingen uitgelegd, maar de meeste mensen weigeren het, behalve in ondankbaarheid. 90. En zij zeiden (tegen Mohammed): "Wij zullen jou nooit geloven, totdat jij voor ons een bron uit de aarde doet opwellen. 91. Of jij een tuin met dadelpalmen en druivenstruiken hebt, en dan overvloedige rivieren uit hun midden doet ontspringen. 92. Of jij de hemel in stukken op ons neer doet vallen, zoals jij ons beweert, of jij Allāh en de engelen vóór ons brengt. 93. Of jij een huis van goud hebt, of naar de hemel opstijgt, en wij zullen jouw opstijging nooit geloven, totdat jij een boek na ons neerzendt, dat wij kunnen lezen." Zeg (o Mohammed): "Heilig is mijn Heer, ik ben niets anders dan een menselijke boodschapper."
وَلَقَدْ صَرَّفْنَا لِلنَّاسِ فِى هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانِ مِن كُلِّ مَثَلٍۢ فَأَبَىٰٓ أَكْثَرُ ٱلنَّاسِ إِلَّا كُفُورًۭا ﴿٨٩﴾ وَقَالُوا۟ لَن نُّؤْمِنَ لَكَ حَتَّىٰ تَفْجُرَ لَنَا مِنَ ٱلْأَرْضِ يَنۢبُوعًا ﴿٩٠﴾ أَوْ تَكُونَ لَكَ جَنَّةٌۭ مِّن نَّخِيلٍۢ وَعِنَبٍۢ فَتُفَجِّرَ ٱلْأَنْهَـٰرَ خِلَـٰلَهَا تَفْجِيرًا ﴿٩١﴾ أَوْ تُسْقِطَ ٱلسَّمَآءَ كَمَا زَعَمْتَ عَلَيْنَا كِسَفًا أَوْ تَأْتِىَ بِٱللَّهِ وَٱلْمَلَـٰٓئِكَةِ قَبِيلًا ﴿٩٢﴾ أَوْ يَكُونَ لَكَ بَيْتٌۭ مِّن زُخْرُفٍ أَوْ تَرْقَىٰ فِى ٱلسَّمَآءِ وَلَن نُّؤْمِنَ لِرُقِيِّكَ حَتَّىٰ تُنَزِّلَ عَلَيْنَا كِتَـٰبًۭا نَّقْرَؤُهُۥ ۗ قُلْ سُبْحَانَ رَبِّى هَلْ كُنتُ إِلَّا بَشَرًۭا رَّسُولًۭا ﴿٩٣﴾
94. En er was niets dat de mensen verhinderde te geloven tm de leiding tot hen kwam, behalve dat zij zeiden: "Heeft Allāh een menselijke boodschapper neergezonden?" 95. Zeg: "Wanneer er op de aarde engelen waren die rustig rondliepen, dan zouden Wij een engel tot hen als boodschapper neergezonden hebben." 96. Zeg: "Allāh is voldoende als getuige tussen mij en jullie, en voorwaar Hij is Alwetend, Alziend over Zijn dienaren."
وَمَا مَنَعَ ٱلنَّاسَ أَن يُؤْمِنُوٓا۟ إِذْ جَآءَهُمُ ٱلْهُدَىٰٓ إِلَّآ أَن قَالُوٓا۟ أَبَعَثَ ٱللَّهُ بَشَرًۭا رَّسُولًۭا ﴿٩٤﴾ قُل لَّوْ كَانَ فِى ٱلْأَرْضِ مَلَـٰٓئِكَةٌۭ يَمْشُونَ مُطْمَئِنِّينَ لَنَزَّلْنَا عَلَيْهِم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ مَلَكًۭا رَّسُولًۭا ﴿٩٥﴾ قُلْ كَفَىٰ بِٱللَّهِ شَهِيدًۢا بَيْنِى وَبَيْنَكُمْ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ بِعِبَادِهِۦ خَبِيرًۢا بَصِيرًۭا ﴿٩٦﴾
97. En wie door Allāh geleid wordt, hij is de welgeleide; maar wie (door Hem) tot dwaling gebracht is, voor hem zal jij nooit een beschermer naast Hem vinden. En Wij zullen hen op de Dag der Opstanding op hun gezichten verzamelen: blind en stom en doof Hun verblijfplaats is de Hel. Iedere keer dat hij dooft vermeerderen Wij voor hen het laaiend vuur. 98. Dat is hun beloning, omdat zij Onze Tekenen verwierpen, en zij zeiden: "Wanneer Wij beenderen en stof geworden zijn, zullen wij dan zeker tot een nieuwe schepping opgewekt worden?" 99. Zien zij niet in dat Allāh, Degene die de hemelen en de aarde schiep, bij machte is het daarmee vergelijkbare te scheppen? En dat Hij een tijdstip heeft vastgesteld voor hen, zonder dat daarover twijfel bestaat? Maar de onrechtvaardigen weigeren het, behalve in ongeloof. 100. Zeg: "Als jullie de schatten van barmhartigheid van mijn Heer bezaten, dan zouden jullie hen vasthouden uit vrees voor de uitgave (ervan)." En de mens is gierig!
وَمَن يَهْدِ ٱللَّهُ فَهُوَ ٱلْمُهْتَدِ ۖ وَمَن يُضْلِلْ فَلَن تَجِدَ لَهُمْ أَوْلِيَآءَ مِن دُونِهِۦ ۖ وَنَحْشُرُهُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ عَلَىٰ وُجُوهِهِمْ عُمْيًۭا وَبُكْمًۭا وَصُمًّۭا ۖ مَّأْوَىٰهُمْ جَهَنَّمُ ۖ كُلَّمَا خَبَتْ زِدْنَـٰهُمْ سَعِيرًۭا ﴿٩٧﴾ ذَٰلِكَ جَزَآؤُهُم بِأَنَّهُمْ كَفَرُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَا وَقَالُوٓا۟ أَءِذَا كُنَّا عِظَـٰمًۭا وَرُفَـٰتًا أَءِنَّا لَمَبْعُوثُونَ خَلْقًۭا جَدِيدًا ﴿٩٨﴾ أَوَلَمْ يَرَوْا۟ أَنَّ ٱللَّهَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ قَادِرٌ عَلَىٰٓ أَن يَخْلُقَ مِثْلَهُمْ وَجَعَلَ لَهُمْ أَجَلًۭا لَّا رَيْبَ فِيهِ فَأَبَى ٱلظَّـٰلِمُونَ إِلَّا كُفُورًۭا ﴿٩٩﴾ قُل لَّوْ أَنتُمْ تَمْلِكُونَ خَزَآئِنَ رَحْمَةِ رَبِّىٓ إِذًۭا لَّأَمْسَكْتُمْ خَشْيَةَ ٱلْإِنفَاقِ ۚ وَكَانَ ٱلْإِنسَـٰنُ قَتُورًۭا ﴿١٠٠﴾
101. En voorzeker, Wij hebben Mozes negen duidelijke Tekenen gegeven, en vraag de kinderen van Israël (o Mohammed) toen hij (Mozes) tot hen kwam, en Farao tot hen zei: "Voorwaar, ik veronderneem zeker dat jij, O Mozes, betoverd bent!" 102. Hij (Mozes) zei: "Jij weet dan niemand anders die (Tekenen) heeft neergezonden dan de Heer van de hemelen en de aarde, als een duidelijk bewijs. Voorwaar, ik veronderstel dat jij, O Farao, ten onder gaat." 103. Vervolgens wenste hij (Farao) hen uit het land te verdrijven, dus verdronken Wij hem en degenen die met hem waren allemaal. 104. En Wij zeiden na hem (Farao) tot de Kinderen van Israël: "Woon in het land, wanneer dan de laatste aanzegging (de Dag der Opstanding) komt, zullen Wij jullie gemengd bijeenbrengen."
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَىٰ تِسْعَ ءَايَـٰتٍۭ بَيِّنَـٰتٍۢ ۖ فَسْـَٔلْ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ إِذْ جَآءَهُمْ فَقَالَ لَهُۥ فِرْعَوْنُ إِنِّى لَأَظُنُّكَ يَـٰمُوسَىٰ مَسْحُورًۭا ﴿١٠١﴾ قَالَ لَقَدْ عَلِمْتَ مَآ أَنزَلَ هَـٰٓؤُلَآءِ إِلَّا رَبُّ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ بَصَآئِرَ وَإِنِّى لَأَظُنُّكَ يَـٰفِرْعَوْنُ مَثْبُورًۭا ﴿١٠٢﴾ فَأَرَادَ أَن يَسْتَفِزَّهُم مِّنَ ٱلْأَرْضِ فَأَغْرَقْنَـٰهُ وَمَن مَّعَهُۥ جَمِيعًۭا ﴿١٠٣﴾ وَقُلْنَا مِنۢ بَعْدِهِۦ لِبَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ٱسْكُنُوا۟ ٱلْأَرْضَ فَإِذَا جَآءَ وَعْدُ ٱلْـَٔاخِرَةِ جِئْنَا بِكُمْ لَفِيفًۭا ﴿١٠٤﴾
105. En met de waarheid hebben Wij hem (de Koran) neergezonden en met de waarheid is hij neergedaald. En Wij hebben jou niets anders dan als een verkondiger van goed nieuws en als een waarschuwer gezonden. 106. En (de openbaring van) de Koran hebben Wij in gedeelten verdeeld, om hem aan de mensen met tussenpozen voor te dragen en Wij hebben hem els een neerzending neergezonden. 107. Zeg (o Mohammed): "Geloof er in of geloof niet." Voorwaar, degenen aan wie ervóór de kennis gegeven was, vallen op hun gezichten neer, zich neerknielend, wanneer hij hun voorgedragen wordt. 108. En zij zeggen: "Heilig is onze Heer, de belofte van onze Heer is zeker vervuld." 109. En zij vallen op hun gezichten neer, terwijl zij huilen, en het vermeerdert hun vrees (voor Allāh)."
وَبِٱلْحَقِّ أَنزَلْنَـٰهُ وَبِٱلْحَقِّ نَزَلَ ۗ وَمَآ أَرْسَلْنَـٰكَ إِلَّا مُبَشِّرًۭا وَنَذِيرًۭا ﴿١٠٥﴾ وَقُرْءَانًۭا فَرَقْنَـٰهُ لِتَقْرَأَهُۥ عَلَى ٱلنَّاسِ عَلَىٰ مُكْثٍۢ وَنَزَّلْنَـٰهُ تَنزِيلًۭا ﴿١٠٦﴾ قُلْ ءَامِنُوا۟ بِهِۦٓ أَوْ لَا تُؤْمِنُوٓا۟ ۚ إِنَّ ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْعِلْمَ مِن قَبْلِهِۦٓ إِذَا يُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ يَخِرُّونَ لِلْأَذْقَانِ سُجَّدًۭا ﴿١٠٧﴾ وَيَقُولُونَ سُبْحَـٰنَ رَبِّنَآ إِن كَانَ وَعْدُ رَبِّنَا لَمَفْعُولًۭا ﴿١٠٨﴾ وَيَخِرُّونَ لِلْأَذْقَانِ يَبْكُونَ وَيَزِيدُهُمْ خُشُوعًۭا ۩ ﴿١٠٩﴾
110. Zeg: "Roep Allāh aan of roep de Barmhartige aan. Waarbij jullie Hem ook aanroepen: aan Hem behoren de Schone Namen. En verricht je ṣalāh niet met luide stem, en spreek er niet zacht bij, maar zoek een weg daartussen." 111. En zeg: "Alle lof zij Allāh. Degene die Zich geen kind neemt en die voor Zich geen deelgenoot in het Koninkrijk heeft en Hij is niet vernederd, daarom heeft Hij geen helper (nodig). En verheerlijk Hem met een grote verkeerlijking."
قُلِ ٱدْعُوا۟ ٱللَّهَ أَوِ ٱدْعُوا۟ ٱلرَّحْمَـٰنَ ۖ أَيًّۭا مَّا تَدْعُوا۟ فَلَهُ ٱلْأَسْمَآءُ ٱلْحُسْنَىٰ ۚ وَلَا تَجْهَرْ بِصَلَاتِكَ وَلَا تُخَافِتْ بِهَا وَٱبْتَغِ بَيْنَ ذَٰلِكَ سَبِيلًۭا ﴿١١٠﴾ وَقُلِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ٱلَّذِى لَمْ يَتَّخِذْ وَلَدًۭا وَلَمْ يَكُن لَّهُۥ شَرِيكٌۭ فِى ٱلْمُلْكِ وَلَمْ يَكُن لَّهُۥ وَلِىٌّۭ مِّنَ ٱلذُّلِّ ۖ وَكَبِّرْهُ تَكْبِيرًۢا ﴿١١١﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!