De Bijbel, 1 Samuel 29

Hoofdstuk: 1 Samuel 29

3
Toen zeiden de bevelhebbers van de Filistijnen: Wat moeten deze Hebreeërs? Daarop zei Achis tegen de bevelhebbers van de Filistijnen: Is dit David niet, dienaar van Saul, de koning van Israël, die sinds jaar en dag bij mij is? Ik heb niets kwalijks in hem gevonden van de dag af dat hij afvallig werd, tot op deze dag.
← naar Bijbel index

Abonneer op onze nieuwsbrief!