De Bijbel, Genesis 1

Hoofdstuk: Genesis 1

20
En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf!
21
En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waarvan het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was.
22
En God zegende ze en zei: Wees vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde!
23
Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.
← naar Bijbel index

Abonneer op onze nieuwsbrief!