De Koran

51 ٥١

Net als de vorige soera pleit deze Mekkaanse soera voor de opstanding, waarbij enkele van Allāhs natuurlijke tekenen in het universum worden aangehaald om Zijn vermogen om de doden terug tot leven te brengen te bewijzen. Er worden verschillende voorbeelden gegeven van de ontkenners van het oordeel die werden vernietigd, wat contrasteert met de beloning van de gelovigen. De Profeet (ﷺ) wordt aangespoord om door te blijven herinneren. Zowel aan het einde van deze soera als aan het begin van de volgende wordt gewaarschuwd voor de Dag des Oordeels.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Bij de winden die doen opwaaien. 2. Bij de wolken die een zware last dragen. 3. Bij de schepen die gemakkelijk voortdrijven. 4. Bij de verdelers (de engelen) die volgens een verordening verdelen. 5. Voorwaar, wat jullie is aangezegd zal zeker bewaarheid worden. 6. En voorwaar, de (Dag der) Opstanding zal zeker plaatsvinden.
وَٱلذَّٰرِيَـٰتِ ذَرْوًۭا ﴿١﴾ فَٱلْحَـٰمِلَـٰتِ وِقْرًۭا ﴿٢﴾ فَٱلْجَـٰرِيَـٰتِ يُسْرًۭا ﴿٣﴾ فَٱلْمُقَسِّمَـٰتِ أَمْرًا ﴿٤﴾ إِنَّمَا تُوعَدُونَ لَصَادِقٌۭ ﴿٥﴾ وَإِنَّ ٱلدِّينَ لَوَٰقِعٌۭ ﴿٦﴾
7. Bij de hemel met zijn banen (van sterren en planeten). 8. Voorwaar, jullie standpunt (tegenover de Profeet en de Koran) wisselt. 9. Degene die ervan afgewend wordt, die wordt belogen. 10. Verdoemd zijn de leugenaars! 11. Degenen die in achteloosheid verkeren. 12. Zij vragen: "Wanneer is de Dag van de Opstanding?" 13. Op die Dag zullen zij in de Hel verbrand worden. 14. (De bewaker van de Hel zegt:) "Proef jullie bestraffing. Dit is waar jullie de bespoediging van vroegen."
وَٱلسَّمَآءِ ذَاتِ ٱلْحُبُكِ ﴿٧﴾ إِنَّكُمْ لَفِى قَوْلٍۢ مُّخْتَلِفٍۢ ﴿٨﴾ يُؤْفَكُ عَنْهُ مَنْ أُفِكَ ﴿٩﴾ قُتِلَ ٱلْخَرَّٰصُونَ ﴿١٠﴾ ٱلَّذِينَ هُمْ فِى غَمْرَةٍۢ سَاهُونَ ﴿١١﴾ يَسْـَٔلُونَ أَيَّانَ يَوْمُ ٱلدِّينِ ﴿١٢﴾ يَوْمَ هُمْ عَلَى ٱلنَّارِ يُفْتَنُونَ ﴿١٣﴾ ذُوقُوا۟ فِتْنَتَكُمْ هَـٰذَا ٱلَّذِى كُنتُم بِهِۦ تَسْتَعْجِلُونَ ﴿١٤﴾
15. Voorwaar, de moettaqīen verblijven in Tuinen en bij bronnen (in het Paradijs). 16. Zij nemen wat hun Heer hun geeft. Voorwaar, zij behoorden voorheen tot de weldoeners. 17. Zij plachten gedurende de nacht weinig te slapen. 18. En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving. 19. En van hun bezittingen was een rechtmatig deel voor de bedelaar en voor degene die zich weerhield van bedelen.
إِنَّ ٱلْمُتَّقِينَ فِى جَنَّـٰتٍۢ وَعُيُونٍ ﴿١٥﴾ ءَاخِذِينَ مَآ ءَاتَىٰهُمْ رَبُّهُمْ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَبْلَ ذَٰلِكَ مُحْسِنِينَ ﴿١٦﴾ كَانُوا۟ قَلِيلًۭا مِّنَ ٱلَّيْلِ مَا يَهْجَعُونَ ﴿١٧﴾ وَبِٱلْأَسْحَارِ هُمْ يَسْتَغْفِرُونَ ﴿١٨﴾ وَفِىٓ أَمْوَٰلِهِمْ حَقٌّۭ لِّلسَّآئِلِ وَٱلْمَحْرُومِ ﴿١٩﴾
20. En op de aarde zijn Tekens voor de overtuigden. 21. En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet? 22. En in de hemel is jullie voorziening, en wat jullie is beloofd. 23. Bij de Heer van de hemel en de aarde: voorwaar, het is zeker waar, zo waar als (het feit) dat jullie spreken.
وَفِى ٱلْأَرْضِ ءَايَـٰتٌۭ لِّلْمُوقِنِينَ ﴿٢٠﴾ وَفِىٓ أَنفُسِكُمْ ۚ أَفَلَا تُبْصِرُونَ ﴿٢١﴾ وَفِى ٱلسَّمَآءِ رِزْقُكُمْ وَمَا تُوعَدُونَ ﴿٢٢﴾ فَوَرَبِّ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ إِنَّهُۥ لَحَقٌّۭ مِّثْلَ مَآ أَنَّكُمْ تَنطِقُونَ ﴿٢٣﴾
24. Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Abraham jou bereikt? 25. Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: "Salām (vrede)!" Hij zei: "Salām (vrede)!", (en hij dacht bij zichzelf:) "Onbekend volk." 26. Hij ging toen vlug naar zijn familie en bracht een geroosterd kalf. 27. Hij plaatste het daarop vóór hen, en zei: "Eten jullie het niet?" 28. (Maar zij wilden niet eten.) Toen voelde hij angst voor hen. Zij zeiden: "Wees niet bang." En zij verkondigden hem het goede nieuws over (de geboorte van) een verstandige jongeling (Isaak). 29. Zijn vrouw kwam schreeuwend naar voren, en zij sloeg zich in haar gezicht, en zei: "Ik ben een oude, onvruchtbare vrouw!" 30. Zij zeiden: "Zo heeft jouw Heer gesproken: voorwaar, Hij is de Alwijze, de Alwetende."
هَلْ أَتَىٰكَ حَدِيثُ ضَيْفِ إِبْرَٰهِيمَ ٱلْمُكْرَمِينَ ﴿٢٤﴾ إِذْ دَخَلُوا۟ عَلَيْهِ فَقَالُوا۟ سَلَـٰمًۭا ۖ قَالَ سَلَـٰمٌۭ قَوْمٌۭ مُّنكَرُونَ ﴿٢٥﴾ فَرَاغَ إِلَىٰٓ أَهْلِهِۦ فَجَآءَ بِعِجْلٍۢ سَمِينٍۢ ﴿٢٦﴾ فَقَرَّبَهُۥٓ إِلَيْهِمْ قَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ ﴿٢٧﴾ فَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةًۭ ۖ قَالُوا۟ لَا تَخَفْ ۖ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَـٰمٍ عَلِيمٍۢ ﴿٢٨﴾ فَأَقْبَلَتِ ٱمْرَأَتُهُۥ فِى صَرَّةٍۢ فَصَكَّتْ وَجْهَهَا وَقَالَتْ عَجُوزٌ عَقِيمٌۭ ﴿٢٩﴾ قَالُوا۟ كَذَٰلِكِ قَالَ رَبُّكِ ۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْحَكِيمُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٣٠﴾
31. Hij (Abraham) vroeg: "Wat is jullie boodschap, O gezanten?" 32. Zij zeiden: "Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers. 33. Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden. 34. Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders." 35. Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken. 36. Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allāh) overgegeven hadden aan (namelijk het huis van Lot). 37. En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden.
قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿٣١﴾ قَالُوٓا۟ إِنَّآ أُرْسِلْنَآ إِلَىٰ قَوْمٍۢ مُّجْرِمِينَ ﴿٣٢﴾ لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَارَةًۭ مِّن طِينٍۢ ﴿٣٣﴾ مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلْمُسْرِفِينَ ﴿٣٤﴾ فَأَخْرَجْنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٣٥﴾ فَمَا وَجَدْنَا فِيهَا غَيْرَ بَيْتٍۢ مِّنَ ٱلْمُسْلِمِينَ ﴿٣٦﴾ وَتَرَكْنَا فِيهَآ ءَايَةًۭ لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ ٱلْعَذَابَ ٱلْأَلِيمَ ﴿٣٧﴾
38. En ook in (de geschiedenis van) Mozes toen Wij hem naar Farao zonden met een duidelijk bewijs. 39. Hij (Farao) wendde zich af met zijn gevolg, en hij zei: "(Hij is) een tovenaar, of een bezetene!" 40. Daarop grepen Wij hem en zijn legers en wierpen hen in de zee. En hem (Farao) trof de blaam.
وَفِى مُوسَىٰٓ إِذْ أَرْسَلْنَـٰهُ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ بِسُلْطَـٰنٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٣٨﴾ فَتَوَلَّىٰ بِرُكْنِهِۦ وَقَالَ سَـٰحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌۭ ﴿٣٩﴾ فَأَخَذْنَـٰهُ وَجُنُودَهُۥ فَنَبَذْنَـٰهُمْ فِى ٱلْيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٌۭ ﴿٤٠﴾
41. En in de ʿĀd, toen Wij over hen een verwoestende wind zonden. 42. Die niets heel liet van wat hij tegenkwam, maar (alles) tot ruïnes maakte.
وَفِى عَادٍ إِذْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ ٱلرِّيحَ ٱلْعَقِيمَ ﴿٤١﴾ مَا تَذَرُ مِن شَىْءٍ أَتَتْ عَلَيْهِ إِلَّا جَعَلَتْهُ كَٱلرَّمِيمِ ﴿٤٢﴾
43. En in de Thamōed, toen tot hen gezegd werd: "Geniet maar, tot een bepaalde tijd." 44. Toen waren zij hoogmoedig tegenover het gebod van hun Heer, waarop de bliksemslag hen greep, terwijl zij toezagen. 45. Toen konden zij niet meer opstaan en zij konden zichzelf niet helpen.
وَفِى ثَمُودَ إِذْ قِيلَ لَهُمْ تَمَتَّعُوا۟ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿٤٣﴾ فَعَتَوْا۟ عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ فَأَخَذَتْهُمُ ٱلصَّـٰعِقَةُ وَهُمْ يَنظُرُونَ ﴿٤٤﴾ فَمَا ٱسْتَطَـٰعُوا۟ مِن قِيَامٍۢ وَمَا كَانُوا۟ مُنتَصِرِينَ ﴿٤٥﴾
46. En het volk van Noach van daarvóór: voorwaar, zij waren een zwaar zondig volk.
وَقَوْمَ نُوحٍۢ مِّن قَبْلُ ۖ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمًۭا فَـٰسِقِينَ ﴿٤٦﴾
47. En Wij hebben de hemel met een grote macht gebouwd. En voorwaar, Wij zijn zeker Machtigen. 48. En Wij hebben de aarde uitgespreid, en de beste Uitspreiders zijn Wij. 49. En van alle dingen hebben Wij paren geschapen. Hopelijk zullen jullie je laten vermanen.
وَٱلسَّمَآءَ بَنَيْنَـٰهَا بِأَيْي۟دٍۢ وَإِنَّا لَمُوسِعُونَ ﴿٤٧﴾ وَٱلْأَرْضَ فَرَشْنَـٰهَا فَنِعْمَ ٱلْمَـٰهِدُونَ ﴿٤٨﴾ وَمِن كُلِّ شَىْءٍ خَلَقْنَا زَوْجَيْنِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٤٩﴾
50. (Zeg, O Mohammed) "Vlucht daarom naar Allāh: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer. 51. En neem naast Allāh geen andere god: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer."
فَفِرُّوٓا۟ إِلَى ٱللَّهِ ۖ إِنِّى لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٥٠﴾ وَلَا تَجْعَلُوا۟ مَعَ ٱللَّهِ إِلَـٰهًا ءَاخَرَ ۖ إِنِّى لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٥١﴾
52. Zo kwam er tot degenen vóór hen geen boodschapper, of zij zeiden: "(Hij is) een tovenaar, of een bezetene." 53. Dragen zij dit aan elkaar over (van geslacht op geslacht)? Zij zijn zelfs een overtredend volk. 54. Wend je daarom van hen af, dan wordt jou niets verweten. 55. En vermaan: want voorwaar, de vermaning baat de gelovigen.
كَذَٰلِكَ مَآ أَتَى ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِم مِّن رَّسُولٍ إِلَّا قَالُوا۟ سَاحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌ ﴿٥٢﴾ أَتَوَاصَوْا۟ بِهِۦ ۚ بَلْ هُمْ قَوْمٌۭ طَاغُونَ ﴿٥٣﴾ فَتَوَلَّ عَنْهُمْ فَمَآ أَنتَ بِمَلُومٍۢ ﴿٥٤﴾ وَذَكِّرْ فَإِنَّ ٱلذِّكْرَىٰ تَنفَعُ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٥٥﴾
56. En Ik heb de djinn en de mens slechts geschapen om Mij te dienen. 57. Ik wens geen voorzieningen van hen, en ik wens niet dat zij Mij voeden. 58. Voorwaar, Allāh is de Voorziener, de Bezitter van sterke kracht.
وَمَا خَلَقْتُ ٱلْجِنَّ وَٱلْإِنسَ إِلَّا لِيَعْبُدُونِ ﴿٥٦﴾ مَآ أُرِيدُ مِنْهُم مِّن رِّزْقٍۢ وَمَآ أُرِيدُ أَن يُطْعِمُونِ ﴿٥٧﴾ إِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلرَّزَّاقُ ذُو ٱلْقُوَّةِ ٱلْمَتِينُ ﴿٥٨﴾
59. Voorwaar, de zonden van degenen die onrecht plegen zijn gelijk aan de zonden van hun soortgenoten (in vroegere generaties). Laten zij daarom Mij niet vragen (de bestraffing) te bespoedigen. 60. Wee degenen die ongelovig zijn op hun Dag die aangezegd is.
فَإِنَّ لِلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ذَنُوبًۭا مِّثْلَ ذَنُوبِ أَصْحَـٰبِهِمْ فَلَا يَسْتَعْجِلُونِ ﴿٥٩﴾ فَوَيْلٌۭ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن يَوْمِهِمُ ٱلَّذِى يُوعَدُونَ ﴿٦٠﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!