De Koran

37 ٣٧

Voor het grootste deel legt deze Mekkaanse soera vers 31 van de vorige soera uit: “Hebben de ontkenners niet overwogen hoeveel volkeren Wij vóór hen vernietigd hebben…?”. Daarom worden hier verschillende voorbeelden van vernietigde ongelovigen genoemd, waaronder de volkeren van Noach, Lot en Elias. Enkele basiswaarheden worden benadrukt, waaronder de eenheid van Allāh, de Wederopstanding en het profeetschap van Mohammed (ﷺ). De heidenen worden bekritiseerd omdat ze de Profeet (ﷺ) 'een waanzinnige dichter' noemen en beweren dat de engelen de dochters van Allāh zijn. Deze soera geeft meer details over de bestraffing van de ongelovigen en de beloning van de gelovigen in het Hiernamaals (verzen 19-68). Tot slot wordt de Profeet (ﷺ) verzekerd dat de boodschappers van Allāh altijd zegevieren.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Bij hen die in rijen staan (de engelen). 2. Die de wolken voortdrijven. 3. Die de Vermaning (de Koran) voordragen. 4. Voorwaar, jullie God is zeker Eén. 5. De Heer van de hemelen en de aarde en wat er tussen is en de Heer van de plaatsen van zonsopgang.
وَٱلصَّـٰٓفَّـٰتِ صَفًّۭا ﴿١﴾ فَٱلزَّٰجِرَٰتِ زَجْرًۭا ﴿٢﴾ فَٱلتَّـٰلِيَـٰتِ ذِكْرًا ﴿٣﴾ إِنَّ إِلَـٰهَكُمْ لَوَٰحِدٌۭ ﴿٤﴾ رَّبُّ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَرَبُّ ٱلْمَشَـٰرِقِ ﴿٥﴾
6. Voorwaar, Wij hebben de nabije hemel gesierd met een veniering: de sterren. 7. En als bescherming tegen alle opstandige Satans. 8. Zij kunnen niet luisteren bij de hoogste groep (de engelen). Er wordt naar hen geworpen vanuit alle kanten. 9. Ter verjaging. En voor hen is er een ononderbroken bestraffing. 10. Behalve wie afluisterend luistert: een gloeiende vlam achtervolgt hem.
إِنَّا زَيَّنَّا ٱلسَّمَآءَ ٱلدُّنْيَا بِزِينَةٍ ٱلْكَوَاكِبِ ﴿٦﴾ وَحِفْظًۭا مِّن كُلِّ شَيْطَـٰنٍۢ مَّارِدٍۢ ﴿٧﴾ لَّا يَسَّمَّعُونَ إِلَى ٱلْمَلَإِ ٱلْأَعْلَىٰ وَيُقْذَفُونَ مِن كُلِّ جَانِبٍۢ ﴿٨﴾ دُحُورًۭا ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌۭ وَاصِبٌ ﴿٩﴾ إِلَّا مَنْ خَطِفَ ٱلْخَطْفَةَ فَأَتْبَعَهُۥ شِهَابٌۭ ثَاقِبٌۭ ﴿١٠﴾
11. Vraag hen: "Zijn zij (de mensen) moeilijker om te scheppen of dat (hemel en aarde en wat er tussen is) wat wij hebben geschapen?" Voorwaar, Wij hebben hen van kleverige klei geschapen. 12. Jij verbaastje zelfs omdat zij (de door jou gebracht boodschap) bespotten. 13. En wanneer zij vermaand worden, dan nemen zij de Vermaning niet tot zich. 14. En wanneer zij een Teken (een goddelijk wonder) zien, dan bespotten zij. 15. En zij zeggen: "Dit is niets dan duidelijke tovenarij." 16. Als wij al dood zijn en tot aarde en beenderen zijn geworden; zullen wij dan zeker opgewekt worden? 17. En ook onze voorvaderen?" 18. Zeg: "Ja, en jullie zullen vernederd zijn."
فَٱسْتَفْتِهِمْ أَهُمْ أَشَدُّ خَلْقًا أَم مَّنْ خَلَقْنَآ ۚ إِنَّا خَلَقْنَـٰهُم مِّن طِينٍۢ لَّازِبٍۭ ﴿١١﴾ بَلْ عَجِبْتَ وَيَسْخَرُونَ ﴿١٢﴾ وَإِذَا ذُكِّرُوا۟ لَا يَذْكُرُونَ ﴿١٣﴾ وَإِذَا رَأَوْا۟ ءَايَةًۭ يَسْتَسْخِرُونَ ﴿١٤﴾ وَقَالُوٓا۟ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّا سِحْرٌۭ مُّبِينٌ ﴿١٥﴾ أَءِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًۭا وَعِظَـٰمًا أَءِنَّا لَمَبْعُوثُونَ ﴿١٦﴾ أَوَءَابَآؤُنَا ٱلْأَوَّلُونَ ﴿١٧﴾ قُلْ نَعَمْ وَأَنتُمْ دَٰخِرُونَ ﴿١٨﴾
19. Het is dan slechts één bliksemslag, waarna zij om zich heen kijken. 20. En zij zullen zeggen: "Wee ons, dit is de Dag des Oordeels." 21. Dit is de Dag van de beslissing, die jullie plachten te loochenen. 22. (Tot de engelen wordt gezegd:) "Verzamel degenen die onrecht pleegden en hun gelijken en wat zij plachten te aanbidden. 23. Naast Allāh. Leidt hen dan naar de weg naar Djaḥīem (de Hel). 24. En houdt hen vast: voorwaar, zij zullen ondervraagd worden." 25. (Er zal aan hen gevraagd worden:) "Wat is er met jullie, waarom helpen jullie elkaar niet?" 26. Op die Dag zullen zij zich zelfs overgeven.
فَإِنَّمَا هِىَ زَجْرَةٌۭ وَٰحِدَةٌۭ فَإِذَا هُمْ يَنظُرُونَ ﴿١٩﴾ وَقَالُوا۟ يَـٰوَيْلَنَا هَـٰذَا يَوْمُ ٱلدِّينِ ﴿٢٠﴾ هَـٰذَا يَوْمُ ٱلْفَصْلِ ٱلَّذِى كُنتُم بِهِۦ تُكَذِّبُونَ ﴿٢١﴾ ٱحْشُرُوا۟ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ وَأَزْوَٰجَهُمْ وَمَا كَانُوا۟ يَعْبُدُونَ ﴿٢٢﴾ مِن دُونِ ٱللَّهِ فَٱهْدُوهُمْ إِلَىٰ صِرَٰطِ ٱلْجَحِيمِ ﴿٢٣﴾ وَقِفُوهُمْ ۖ إِنَّهُم مَّسْـُٔولُونَ ﴿٢٤﴾ مَا لَكُمْ لَا تَنَاصَرُونَ ﴿٢٥﴾ بَلْ هُمُ ٱلْيَوْمَ مُسْتَسْلِمُونَ ﴿٢٦﴾
27. En zij zullen zich tot elkaar wenden en elkaar ondervragen. 28. Zij (de volgelingen) zullen zeggen: "Voorwaar, jullie zijn van de rechterkant tot ons gekomen." 29. Zij (de leiders) zullen antwoorden: "Jullie was waren zelfs geen gelovigen. 30. En wij hadden geen macht over jullie. Jullie waren zelfs een overtredend volk. 31. Het Woord (van bestraffing) tot ons van Onze Heer zal daarom bewaarheid worden. Voorwaar, wij zullen het zeker proeven. 32. Wij misleidden jullie toen: voorwaar, wij waren misleiders." 33. Voorwaar, zij zullen dan op die Dag in de bestraffing bijelkaar zijn.
وَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍۢ يَتَسَآءَلُونَ ﴿٢٧﴾ قَالُوٓا۟ إِنَّكُمْ كُنتُمْ تَأْتُونَنَا عَنِ ٱلْيَمِينِ ﴿٢٨﴾ قَالُوا۟ بَل لَّمْ تَكُونُوا۟ مُؤْمِنِينَ ﴿٢٩﴾ وَمَا كَانَ لَنَا عَلَيْكُم مِّن سُلْطَـٰنٍۭ ۖ بَلْ كُنتُمْ قَوْمًۭا طَـٰغِينَ ﴿٣٠﴾ فَحَقَّ عَلَيْنَا قَوْلُ رَبِّنَآ ۖ إِنَّا لَذَآئِقُونَ ﴿٣١﴾ فَأَغْوَيْنَـٰكُمْ إِنَّا كُنَّا غَـٰوِينَ ﴿٣٢﴾ فَإِنَّهُمْ يَوْمَئِذٍۢ فِى ٱلْعَذَابِ مُشْتَرِكُونَ ﴿٣٣﴾
34. Voorwaar, zo behandelen Wij de misdadigers. 35. Voorwaar, toen er tot hen gezegd werd: "Er is geen god dan Allāh," toen waren zij hoogmoedig. 36. En zij zeggen: "Zullen wij dan onze goden achterlaten vanwege een bezeten dichter?" 37. Nee! Hij (Mohammed) is met de waarheid gekomen en hij heeft de Gezondenen (de profeten vóór hem) bevestigd. 38. Voorwaar, jullie proeven zeker de pijnlijke bestraffing. 39. En jullie worden slechts vergolden voor wat jullie hebben gedaan.
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَفْعَلُ بِٱلْمُجْرِمِينَ ﴿٣٤﴾ إِنَّهُمْ كَانُوٓا۟ إِذَا قِيلَ لَهُمْ لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا ٱللَّهُ يَسْتَكْبِرُونَ ﴿٣٥﴾ وَيَقُولُونَ أَئِنَّا لَتَارِكُوٓا۟ ءَالِهَتِنَا لِشَاعِرٍۢ مَّجْنُونٍۭ ﴿٣٦﴾ بَلْ جَآءَ بِٱلْحَقِّ وَصَدَّقَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿٣٧﴾ إِنَّكُمْ لَذَآئِقُوا۟ ٱلْعَذَابِ ٱلْأَلِيمِ ﴿٣٨﴾ وَمَا تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٣٩﴾
40. Behalve de dienaren van Allāh die zuiver in hun aanbidding zijn. 41. Zij zijn degenen voor wie er een bekende voorziening is (het Paradijs). 42. Vruchten. En zij zijn de geëerden. 43. In Tuinen van Gelukzaligheid (het Paradijs). 44. Op rustbanken tegenover elkaar. 45. Onder hen wordt rondgegaan met een beker met Maʿīen (van de bron van het Paradijs). 46. Helder wit, smakelijk voor de drinkers. 47. Deze (drank) kent geen beneveling en zij worden er niet dronken van. 48. En bij hen zijn schonen met ingetogen blikken, met mooie ogen. 49. Als waren zij welbewaarde eieren.
إِلَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿٤٠﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ لَهُمْ رِزْقٌۭ مَّعْلُومٌۭ ﴿٤١﴾ فَوَٰكِهُ ۖ وَهُم مُّكْرَمُونَ ﴿٤٢﴾ فِى جَنَّـٰتِ ٱلنَّعِيمِ ﴿٤٣﴾ عَلَىٰ سُرُرٍۢ مُّتَقَـٰبِلِينَ ﴿٤٤﴾ يُطَافُ عَلَيْهِم بِكَأْسٍۢ مِّن مَّعِينٍۭ ﴿٤٥﴾ بَيْضَآءَ لَذَّةٍۢ لِّلشَّـٰرِبِينَ ﴿٤٦﴾ لَا فِيهَا غَوْلٌۭ وَلَا هُمْ عَنْهَا يُنزَفُونَ ﴿٤٧﴾ وَعِندَهُمْ قَـٰصِرَٰتُ ٱلطَّرْفِ عِينٌۭ ﴿٤٨﴾ كَأَنَّهُنَّ بَيْضٌۭ مَّكْنُونٌۭ ﴿٤٩﴾
50. Zij wenden zich dan tot elkaar en stellen elkaar vragen. 51. Een spreker onder hen zal zeggen: "Voorwaar, ik had een vriend. 52. Hij zei (vroeger tegen mij): "Voorwaar, behoor jij tot hen die (de Opstanding) bevestigen? 53. Als wij dan al dood zijn, en tot aarde en beenderen zijn geworden, zullen wij dan zeker worden beoordeld?" 54. Hij zei (tegen de anderen in het Paradijs): "Hebben jullie (dit) gezien?" 55. Toen keek hij en zag hem in het midden van Djaḥīem (de Hel). 56. Hij zei: "Bij Allāh, jij hebt mij bijna in het ongeluk gestort. 57. En als er niet de genade van mijn Heer geweest was, dan zou ik zeker tot de voorgeleiden (voor de Hel) behoren. 58. Zullen wij dan niet sterven? 59. Naut ons eerste sterven? En zullen wij niet worden bestraft?" 60. Voorwaar, dat is zeker de geweldige overwinning. 61. Voor zoiets, laten de werkenden daarvoor werken.
فَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍۢ يَتَسَآءَلُونَ ﴿٥٠﴾ قَالَ قَآئِلٌۭ مِّنْهُمْ إِنِّى كَانَ لِى قَرِينٌۭ ﴿٥١﴾ يَقُولُ أَءِنَّكَ لَمِنَ ٱلْمُصَدِّقِينَ ﴿٥٢﴾ أَءِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًۭا وَعِظَـٰمًا أَءِنَّا لَمَدِينُونَ ﴿٥٣﴾ قَالَ هَلْ أَنتُم مُّطَّلِعُونَ ﴿٥٤﴾ فَٱطَّلَعَ فَرَءَاهُ فِى سَوَآءِ ٱلْجَحِيمِ ﴿٥٥﴾ قَالَ تَٱللَّهِ إِن كِدتَّ لَتُرْدِينِ ﴿٥٦﴾ وَلَوْلَا نِعْمَةُ رَبِّى لَكُنتُ مِنَ ٱلْمُحْضَرِينَ ﴿٥٧﴾ أَفَمَا نَحْنُ بِمَيِّتِينَ ﴿٥٨﴾ إِلَّا مَوْتَتَنَا ٱلْأُولَىٰ وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ ﴿٥٩﴾ إِنَّ هَـٰذَا لَهُوَ ٱلْفَوْزُ ٱلْعَظِيمُ ﴿٦٠﴾ لِمِثْلِ هَـٰذَا فَلْيَعْمَلِ ٱلْعَـٰمِلُونَ ﴿٦١﴾
62. Is die ontvangst beter, of de Zaqqōem-boom (in de Hel)? 63. Voorwaar, Wij hebben hem tot een beproeving voor de onrechtvaardigen gemaakt. 64. Voorwaar, het is een boom die voortkomt uit de bodem van Djaḥīem (de Hel). 65. De kolven ervan zijn als satanskoppen. 66. Voorwaar, dan zullen zij er van eten zodat zij er de buiken mee vullen. 67. Daarna is er voor hen een drank, gemengd met kokend water. 68. Tenslotte is hun terugkeer zeker naar Djaḥīem.
أَذَٰلِكَ خَيْرٌۭ نُّزُلًا أَمْ شَجَرَةُ ٱلزَّقُّومِ ﴿٦٢﴾ إِنَّا جَعَلْنَـٰهَا فِتْنَةًۭ لِّلظَّـٰلِمِينَ ﴿٦٣﴾ إِنَّهَا شَجَرَةٌۭ تَخْرُجُ فِىٓ أَصْلِ ٱلْجَحِيمِ ﴿٦٤﴾ طَلْعُهَا كَأَنَّهُۥ رُءُوسُ ٱلشَّيَـٰطِينِ ﴿٦٥﴾ فَإِنَّهُمْ لَـَٔاكِلُونَ مِنْهَا فَمَالِـُٔونَ مِنْهَا ٱلْبُطُونَ ﴿٦٦﴾ ثُمَّ إِنَّ لَهُمْ عَلَيْهَا لَشَوْبًۭا مِّنْ حَمِيمٍۢ ﴿٦٧﴾ ثُمَّ إِنَّ مَرْجِعَهُمْ لَإِلَى ٱلْجَحِيمِ ﴿٦٨﴾
69. Voorwaar, zij troffen hun vaderen in dwaling verkerend aan. 70. Toen volgden zij hen haastig in hun voetsporen. 71. En voorzeker dwaalden vóór hen de meesten van de vroegeren. 72. En voorzeker hebben Wij uit hun midden waarschuwers gezonden. 73. Zie dan (o Mohammed) hoe het einde was van de gewaarschuwden. 74. Behalve (het einde van) de dienaren van Allāh die, zuiver in hun aanbidding zijn.
إِنَّهُمْ أَلْفَوْا۟ ءَابَآءَهُمْ ضَآلِّينَ ﴿٦٩﴾ فَهُمْ عَلَىٰٓ ءَاثَـٰرِهِمْ يُهْرَعُونَ ﴿٧٠﴾ وَلَقَدْ ضَلَّ قَبْلَهُمْ أَكْثَرُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٧١﴾ وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا فِيهِم مُّنذِرِينَ ﴿٧٢﴾ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلْمُنذَرِينَ ﴿٧٣﴾ إِلَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿٧٤﴾
75. En voorzeker, Noach riep Ons aan, en Wij zijn zeker de beste verhorenden. 76. En Wij redden hem en zijn volgelingen van de geweldige ramp. 77. En Wij maakte zijn nakomelingen tot voortlevenden. 78. En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren. 79. Vrede zij met Noach in de werelden. 80. Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners. 81. Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovip dienaren. 82. Wij verdonken toen de anderen.
وَلَقَدْ نَادَىٰنَا نُوحٌۭ فَلَنِعْمَ ٱلْمُجِيبُونَ ﴿٧٥﴾ وَنَجَّيْنَـٰهُ وَأَهْلَهُۥ مِنَ ٱلْكَرْبِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٧٦﴾ وَجَعَلْنَا ذُرِّيَّتَهُۥ هُمُ ٱلْبَاقِينَ ﴿٧٧﴾ وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِى ٱلْـَٔاخِرِينَ ﴿٧٨﴾ سَلَـٰمٌ عَلَىٰ نُوحٍۢ فِى ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٧٩﴾ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٨٠﴾ إِنَّهُۥ مِنْ عِبَادِنَا ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٨١﴾ ثُمَّ أَغْرَقْنَا ٱلْـَٔاخَرِينَ ﴿٨٢﴾
83. En voorwaar, tot zijn groep behoorde zeker Abraham. 84. (Gedenk) toen hij tot zijn Heer kwam met een zuiver hart. 85. Toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie? 86. Wensen jullie als een verzinsel goden naast Allāh? 87. Wat stellen jullie je voor over de Heer der werelden?" 88. Hij keek toen een ogenblik naar de sterren. 89. Hij zei toen: "Voorwaar, ik ben ziek." 90. Toen wendden zij zich af, hem de rug toekerend. 91. Toen ging hij heimelijk naar hun goden en zei: "Eten jullie (dit voedsel) niet? 92. Wat is er met jullie dat jullie niet spreken?" 93. Toen liep hij op hen toe en sloeg (hen) met de rechterhand. 94. Daarop liepen zij (de veelgodenaanbidders) snel naar hem toe. 95. Hij zei: "Aanbidden jullie wat jullie hebben uitgehouwen? 96. Terwijl Allāh jullie heeft geschapen en wat jullie maken." 97. Zij zeiden: "Bouw voor hem een bouwwerk (brandstapel) en werp hem in het laaiende vuur." 98. Toen zij een list tegen hem wensten te beramen maakten Wij hen tot de allerlaagsten.
وَإِنَّ مِن شِيعَتِهِۦ لَإِبْرَٰهِيمَ ﴿٨٣﴾ إِذْ جَآءَ رَبَّهُۥ بِقَلْبٍۢ سَلِيمٍ ﴿٨٤﴾ إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِۦ مَاذَا تَعْبُدُونَ ﴿٨٥﴾ أَئِفْكًا ءَالِهَةًۭ دُونَ ٱللَّهِ تُرِيدُونَ ﴿٨٦﴾ فَمَا ظَنُّكُم بِرَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿٨٧﴾ فَنَظَرَ نَظْرَةًۭ فِى ٱلنُّجُومِ ﴿٨٨﴾ فَقَالَ إِنِّى سَقِيمٌۭ ﴿٨٩﴾ فَتَوَلَّوْا۟ عَنْهُ مُدْبِرِينَ ﴿٩٠﴾ فَرَاغَ إِلَىٰٓ ءَالِهَتِهِمْ فَقَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ ﴿٩١﴾ مَا لَكُمْ لَا تَنطِقُونَ ﴿٩٢﴾ فَرَاغَ عَلَيْهِمْ ضَرْبًۢا بِٱلْيَمِينِ ﴿٩٣﴾ فَأَقْبَلُوٓا۟ إِلَيْهِ يَزِفُّونَ ﴿٩٤﴾ قَالَ أَتَعْبُدُونَ مَا تَنْحِتُونَ ﴿٩٥﴾ وَٱللَّهُ خَلَقَكُمْ وَمَا تَعْمَلُونَ ﴿٩٦﴾ قَالُوا۟ ٱبْنُوا۟ لَهُۥ بُنْيَـٰنًۭا فَأَلْقُوهُ فِى ٱلْجَحِيمِ ﴿٩٧﴾ فَأَرَادُوا۟ بِهِۦ كَيْدًۭا فَجَعَلْنَـٰهُمُ ٱلْأَسْفَلِينَ ﴿٩٨﴾
99. En hij zei (toen hun pogingen mislukt waren): "Ik wend mij tot mijn Heer, Hij zal mij leiden. 100. Mijn Heer, schenk mij (een zoon) van de rechtschapenen." 101. Toen verkondigden Wij hem het goede nieuws van een zachtmoedige jongen (Ismaël). 102. Toen hij de leeftijd had bereikt waarop hij hem (Abraham) kon helpen, zei hij: "O mijn zoon, voorwaar, ik heb in een droom gezien dat ik jou zal offeren, zeg mij hoe jij daarover denkt," Hij zei: "O mijn vader, doe wat u is bevolen, U zult vinden dat ik, als Allāh het wil, tot de geduldigen behoor." 103. Toen zij zich (aan Allāh) hadden overgegeven en hij hem op zijn slaap had gelegd (om te offeren). 104. Toen riepen Wij tot hem: "O Abraham! 105. Waarlijk, jij hebt de droom in waarheid vervuld. Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners." 106. Voorwaar, dat is zeker de duidelijke beproeving. 107. En Wij gaven hem ter vervanging een groot offerdier. 108. En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren. 109. Vrede zij met Abraham. 110. Zo belonen Wij de weldoeners. 111. Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovige dienaren. 112. En Wij verkondigden hem het goede nieuws over (de geboorte van) Isaak, als een profeet van de rechtschapenen. 113. En Wij zegenden hem en Isaak. En onder kun nakomelingen zijn er die weldoener zijn en (ook) die duidelijk onrechtvaardig voor zichzelf zijn.
وَقَالَ إِنِّى ذَاهِبٌ إِلَىٰ رَبِّى سَيَهْدِينِ ﴿٩٩﴾ رَبِّ هَبْ لِى مِنَ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿١٠٠﴾ فَبَشَّرْنَـٰهُ بِغُلَـٰمٍ حَلِيمٍۢ ﴿١٠١﴾ فَلَمَّا بَلَغَ مَعَهُ ٱلسَّعْىَ قَالَ يَـٰبُنَىَّ إِنِّىٓ أَرَىٰ فِى ٱلْمَنَامِ أَنِّىٓ أَذْبَحُكَ فَٱنظُرْ مَاذَا تَرَىٰ ۚ قَالَ يَـٰٓأَبَتِ ٱفْعَلْ مَا تُؤْمَرُ ۖ سَتَجِدُنِىٓ إِن شَآءَ ٱللَّهُ مِنَ ٱلصَّـٰبِرِينَ ﴿١٠٢﴾ فَلَمَّآ أَسْلَمَا وَتَلَّهُۥ لِلْجَبِينِ ﴿١٠٣﴾ وَنَـٰدَيْنَـٰهُ أَن يَـٰٓإِبْرَٰهِيمُ ﴿١٠٤﴾ قَدْ صَدَّقْتَ ٱلرُّءْيَآ ۚ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١٠٥﴾ إِنَّ هَـٰذَا لَهُوَ ٱلْبَلَـٰٓؤُا۟ ٱلْمُبِينُ ﴿١٠٦﴾ وَفَدَيْنَـٰهُ بِذِبْحٍ عَظِيمٍۢ ﴿١٠٧﴾ وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِى ٱلْـَٔاخِرِينَ ﴿١٠٨﴾ سَلَـٰمٌ عَلَىٰٓ إِبْرَٰهِيمَ ﴿١٠٩﴾ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١١٠﴾ إِنَّهُۥ مِنْ عِبَادِنَا ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿١١١﴾ وَبَشَّرْنَـٰهُ بِإِسْحَـٰقَ نَبِيًّۭا مِّنَ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿١١٢﴾ وَبَـٰرَكْنَا عَلَيْهِ وَعَلَىٰٓ إِسْحَـٰقَ ۚ وَمِن ذُرِّيَّتِهِمَا مُحْسِنٌۭ وَظَالِمٌۭ لِّنَفْسِهِۦ مُبِينٌۭ ﴿١١٣﴾
114. En voorzeker, Wij hebben Mozes en Aäron begenadigd. 115. En Wij hebben hen beiden en hun volk gered van de geweldige ramp. 116. En Wij hielpen hen, waarop zij de overwinnaars werden. 117. En Wij gaven hun de verduidelijkende Schrift (de Thora). 118. En Wij hebben Hen op het rechte pad geleid. 119. En Wij maakten voor hen (hun goede naam) blijvend onder de lateren. 120. Vrede zij met Mozes en Aäron. 121. Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners. 122. Voorwaar, zij behoren tot Onze gelovige dienaren.
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَـٰرُونَ ﴿١١٤﴾ وَنَجَّيْنَـٰهُمَا وَقَوْمَهُمَا مِنَ ٱلْكَرْبِ ٱلْعَظِيمِ ﴿١١٥﴾ وَنَصَرْنَـٰهُمْ فَكَانُوا۟ هُمُ ٱلْغَـٰلِبِينَ ﴿١١٦﴾ وَءَاتَيْنَـٰهُمَا ٱلْكِتَـٰبَ ٱلْمُسْتَبِينَ ﴿١١٧﴾ وَهَدَيْنَـٰهُمَا ٱلصِّرَٰطَ ٱلْمُسْتَقِيمَ ﴿١١٨﴾ وَتَرَكْنَا عَلَيْهِمَا فِى ٱلْـَٔاخِرِينَ ﴿١١٩﴾ سَلَـٰمٌ عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَـٰرُونَ ﴿١٢٠﴾ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١٢١﴾ إِنَّهُمَا مِنْ عِبَادِنَا ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٢٢﴾
123. En voorwaar, Elias behoort zeker tot de Gezondenen. 124. (Gedenk) toen hij tot zijn volk zei: "Vrezen jullie (Allāh) niet? 125. Aanbidden jullie Baäl (een afgod) en verlaten jullie de Beste der scheppers? 126. Allāh is jullie Heer en de Heer van jullie voorvaderen." 127. Toen loochenden zij hem, daarom worden zij zeker voorgeleiden (voor de bestraffing). 128. Behalve de dienaren van Allāh die zuiver in hun aanbidding zijn. 129. En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren. 130. Vrede zij met Elias. 131. Voorwaar, zo belonen wij de weldoeners. 132. Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovige dienaren.
وَإِنَّ إِلْيَاسَ لَمِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿١٢٣﴾ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِۦٓ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿١٢٤﴾ أَتَدْعُونَ بَعْلًۭا وَتَذَرُونَ أَحْسَنَ ٱلْخَـٰلِقِينَ ﴿١٢٥﴾ ٱللَّهَ رَبَّكُمْ وَرَبَّ ءَابَآئِكُمُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿١٢٦﴾ فَكَذَّبُوهُ فَإِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ ﴿١٢٧﴾ إِلَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿١٢٨﴾ وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِى ٱلْـَٔاخِرِينَ ﴿١٢٩﴾ سَلَـٰمٌ عَلَىٰٓ إِلْ يَاسِينَ ﴿١٣٠﴾ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١٣١﴾ إِنَّهُۥ مِنْ عِبَادِنَا ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٣٢﴾
133. En voorwaar, Lot behoort zeker tot de gezondenen. 134. (Gedenk) toen Wij hem en zijn volgelingen allen hebben gered. 135. Behalve een vrouw (zijn echtgenote) die tot de achterblijvers behoorde. 136. Vervolgens vernietigden Wij de overigen. 137. En voorwaar, jullie gaan in de ochtend aan hen (de ruïnes van hun steden) voorbij. 138. En ook in de nacht, denken jullie dan niet na?
وَإِنَّ لُوطًۭا لَّمِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿١٣٣﴾ إِذْ نَجَّيْنَـٰهُ وَأَهْلَهُۥٓ أَجْمَعِينَ ﴿١٣٤﴾ إِلَّا عَجُوزًۭا فِى ٱلْغَـٰبِرِينَ ﴿١٣٥﴾ ثُمَّ دَمَّرْنَا ٱلْـَٔاخَرِينَ ﴿١٣٦﴾ وَإِنَّكُمْ لَتَمُرُّونَ عَلَيْهِم مُّصْبِحِينَ ﴿١٣٧﴾ وَبِٱلَّيْلِ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٣٨﴾
139. En voorwaar, Jonas behoort zeker tot de gezondenen. 140. (Gedenk) toen hij wegliep naar het volgeladen schip. 141. Toen lootte hij (om een plaats erop) en hij behoorde daarop tot de verliezers. 142. Toen slokte de vis hem op en hij verweet zichzelf. 143. En als hij niet tot degenen die de Glorie van Allāh prezen behoord had. 144. Zou hij zeker in zijn buik zijn gebleven, tot de Dag waarop zij worden opgewekt. 145. Toen wierpen Wij hem eruit, op een kale vlakte, en hij was ziek. 146. En Wij deden over hem een boom groeien met veel bladeren. 147. En Wij zonden hem naar een honderdduizendtal (volgelingen) of meer. 148. Daarop geloofden zij en Wij schonken hun genietingen, voor een bepaalde tijd.
وَإِنَّ يُونُسَ لَمِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿١٣٩﴾ إِذْ أَبَقَ إِلَى ٱلْفُلْكِ ٱلْمَشْحُونِ ﴿١٤٠﴾ فَسَاهَمَ فَكَانَ مِنَ ٱلْمُدْحَضِينَ ﴿١٤١﴾ فَٱلْتَقَمَهُ ٱلْحُوتُ وَهُوَ مُلِيمٌۭ ﴿١٤٢﴾ فَلَوْلَآ أَنَّهُۥ كَانَ مِنَ ٱلْمُسَبِّحِينَ ﴿١٤٣﴾ لَلَبِثَ فِى بَطْنِهِۦٓ إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ ﴿١٤٤﴾ فَنَبَذْنَـٰهُ بِٱلْعَرَآءِ وَهُوَ سَقِيمٌۭ ﴿١٤٥﴾ وَأَنۢبَتْنَا عَلَيْهِ شَجَرَةًۭ مِّن يَقْطِينٍۢ ﴿١٤٦﴾ وَأَرْسَلْنَـٰهُ إِلَىٰ مِا۟ئَةِ أَلْفٍ أَوْ يَزِيدُونَ ﴿١٤٧﴾ فَـَٔامَنُوا۟ فَمَتَّعْنَـٰهُمْ إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿١٤٨﴾
149. Vraag hen (de ongelovigen), of voor jouw Heer de dochters zijn en voor hen de zonen. 150. Hebben Wij de engelen als vrouwen geschapen en waren zij getuigen? 151. Weet dat zij wegens hun verzonnen leugens zeker zullen zeggen: 152. "Allāh heeft kinderen verwekt." Voorwaar, zij zijn zeker leugenaars. 153. Heeft Hij dochters verkozen boven zonen? 154. Wat is er met jullie? Hoe beoordelen jullie? 155. Laten jullie je dan in iet vermanen? 156. Of beschikken jullie over een duidelijk bewijs? 157. Breng dan jullie boek, als jullie waarachtigen zijn! 158. En zij verzinnen verwantschap tussen Hem en de djinn. En voorzeker, de djinn weten dat zij de voorgeleiden zullen zijn. 159. Heilig is Allāh boven wat zij toeschrijven. 160. Behalve de dienaren van Allāh die Hem zuiver aanbidden. 161. Voorwaar jullie en wat jullie aanbidden. 162. Jullie kunnen niemand tegen (het plan van) Hem te doen dwalen. 163. Behalve degene die Djaḥīem (de Hel) binnengaat.
فَٱسْتَفْتِهِمْ أَلِرَبِّكَ ٱلْبَنَاتُ وَلَهُمُ ٱلْبَنُونَ ﴿١٤٩﴾ أَمْ خَلَقْنَا ٱلْمَلَـٰٓئِكَةَ إِنَـٰثًۭا وَهُمْ شَـٰهِدُونَ ﴿١٥٠﴾ أَلَآ إِنَّهُم مِّنْ إِفْكِهِمْ لَيَقُولُونَ ﴿١٥١﴾ وَلَدَ ٱللَّهُ وَإِنَّهُمْ لَكَـٰذِبُونَ ﴿١٥٢﴾ أَصْطَفَى ٱلْبَنَاتِ عَلَى ٱلْبَنِينَ ﴿١٥٣﴾ مَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ ﴿١٥٤﴾ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ﴿١٥٥﴾ أَمْ لَكُمْ سُلْطَـٰنٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿١٥٦﴾ فَأْتُوا۟ بِكِتَـٰبِكُمْ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿١٥٧﴾ وَجَعَلُوا۟ بَيْنَهُۥ وَبَيْنَ ٱلْجِنَّةِ نَسَبًۭا ۚ وَلَقَدْ عَلِمَتِ ٱلْجِنَّةُ إِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ ﴿١٥٨﴾ سُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿١٥٩﴾ إِلَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿١٦٠﴾ فَإِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ ﴿١٦١﴾ مَآ أَنتُمْ عَلَيْهِ بِفَـٰتِنِينَ ﴿١٦٢﴾ إِلَّا مَنْ هُوَ صَالِ ٱلْجَحِيمِ ﴿١٦٣﴾
164. (De engelen zeggen:) "En er is niemand van ons, of er is voor hem een bekende plaats. 165. En voorwaar, wij zijn degenen die in rijen staan. 166. En voorwaar, wij zijn zeker degenen die de Glorie van Allāh prijzen."
وَمَا مِنَّآ إِلَّا لَهُۥ مَقَامٌۭ مَّعْلُومٌۭ ﴿١٦٤﴾ وَإِنَّا لَنَحْنُ ٱلصَّآفُّونَ ﴿١٦٥﴾ وَإِنَّا لَنَحْنُ ٱلْمُسَبِّحُونَ ﴿١٦٦﴾
167. En zij (de ongelovigen) zullen zeker zeggen: 168. "Als wij over een Vermaning van de vroegeren hadden beschikt, 169. dan zouden wij zeker tot de dienaren van Allāh die Hem zuiver aanbidden hebben behoord." 170. Maar zij verwierpen hem (de Koran), daarom zullen zij het weten.
وَإِن كَانُوا۟ لَيَقُولُونَ ﴿١٦٧﴾ لَوْ أَنَّ عِندَنَا ذِكْرًۭا مِّنَ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿١٦٨﴾ لَكُنَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلْمُخْلَصِينَ ﴿١٦٩﴾ فَكَفَرُوا۟ بِهِۦ ۖ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ ﴿١٧٠﴾
171. En voorzeker, Ons Woord is voorafgegaan aan Onze gezonden dienaren. 172. Voorwaar, zij zijn het die zeker geholpen zullen worden. 173. Voorwaar, zij zijn Onze legers die zeker de overwinnaars zullen zijn. 174. Wend je (o Mohammed) dan voor een bepaalde tijd van hen (de gelovigen) af. 175. En kijk naar hen, zij zullen spoedig (de gevolgen) zien. 176. Vragen zij dan Onze bestraffing te bespoedigen? 177. Als dan (de bestraffing) neerdaalt op hun erven, dat is dan de slechtste ochtend voor de gewaarschuwden. 178. En wend je van hen af voor een bepaalde tijd. 179. En kijk, spoedig zullen zij (de bestraffing) zien.
وَلَقَدْ سَبَقَتْ كَلِمَتُنَا لِعِبَادِنَا ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿١٧١﴾ إِنَّهُمْ لَهُمُ ٱلْمَنصُورُونَ ﴿١٧٢﴾ وَإِنَّ جُندَنَا لَهُمُ ٱلْغَـٰلِبُونَ ﴿١٧٣﴾ فَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿١٧٤﴾ وَأَبْصِرْهُمْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ ﴿١٧٥﴾ أَفَبِعَذَابِنَا يَسْتَعْجِلُونَ ﴿١٧٦﴾ فَإِذَا نَزَلَ بِسَاحَتِهِمْ فَسَآءَ صَبَاحُ ٱلْمُنذَرِينَ ﴿١٧٧﴾ وَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿١٧٨﴾ وَأَبْصِرْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ ﴿١٧٩﴾
180. Heilig is jouw Heer, de Heer van de Almacht, boven wat zij toeschrijven. 181. En vrede zij met de gezondenen. 182. En alle lof zij Allāh, de Heer der werelden.
سُبْحَـٰنَ رَبِّكَ رَبِّ ٱلْعِزَّةِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿١٨٠﴾ وَسَلَـٰمٌ عَلَى ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿١٨١﴾ وَٱلْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ ﴿١٨٢﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!