De Koran

36 ٣٦

Deze Mekkaanse soera benadrukt de goddelijke aard en doel van de Koran. De heidense Arabieren worden herinnerd aan het lot van eerdere ongelovigen en veroordeeld voor het volgen van Satan, het ontkennen van de Wederopstanding, het diskrediteren van de Koran en het afwijzen van de Profeet (ﷺ) als 'een dichter'. Net als in de volgende soera worden enkele voorbeelden van Allāhs wonderen van de schepping genoemd om Zijn vermogen te bewijzen om de doden weer tot leven te brengen.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Yā Sĩen. 2. Bij de wijze Koran. 3. Voorwaar, jij (Mohammed) behoort zeker tot de gezanten. 4. Op het rechte pad. 5. (Deze Koran) als een neerzending van de Almachtige, de Meest Barmhartige. 6. Opdat jij een volk zal waarschuwen waarvan hun voorvaderen niet gewaarschuwd zijn, zodat zij achtelozen waren. 7. Voorzeker, het woord (van bestraffing) is tegen de meesten van hen bewaarheid omdat zij niet geloven. 8. Voorwaar, Wij hebben om hun nekken ketenen gelegd en die reiken tot de kinnen, zodat hun hoofden opgeheven blijven. 9. En Wij hebben vóór hen een hindernis geplaatst en achter hen een hindernis en Wij hebben hun ogen bedekt, zodat zij niet kunnen zien.
يسٓ ﴿١﴾ وَٱلْقُرْءَانِ ٱلْحَكِيمِ ﴿٢﴾ إِنَّكَ لَمِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿٣﴾ عَلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿٤﴾ تَنزِيلَ ٱلْعَزِيزِ ٱلرَّحِيمِ ﴿٥﴾ لِتُنذِرَ قَوْمًۭا مَّآ أُنذِرَ ءَابَآؤُهُمْ فَهُمْ غَـٰفِلُونَ ﴿٦﴾ لَقَدْ حَقَّ ٱلْقَوْلُ عَلَىٰٓ أَكْثَرِهِمْ فَهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿٧﴾ إِنَّا جَعَلْنَا فِىٓ أَعْنَـٰقِهِمْ أَغْلَـٰلًۭا فَهِىَ إِلَى ٱلْأَذْقَانِ فَهُم مُّقْمَحُونَ ﴿٨﴾ وَجَعَلْنَا مِنۢ بَيْنِ أَيْدِيهِمْ سَدًّۭا وَمِنْ خَلْفِهِمْ سَدًّۭا فَأَغْشَيْنَـٰهُمْ فَهُمْ لَا يُبْصِرُونَ ﴿٩﴾
10. En het maakt geen verschil of jij hen waarschuwt of niet waarschuwt, zij geloven niet. 11. Voorwaar, jij kunt slechts waarschuwen wie de Vermaning volgt en de Erbarmer vreest, hoewel hij Hem niet kan waarnemen. Verkondig hem daarom het goede nieuws van vergeving en een edele beloning. 12. Voorwaar, Wij zijn het die de doden tot leven brengen en Wij schrijven op wat zij gedaan hebben en (ook) hun sporen. En alle zaken hebben Wij opgesomd in een duidelijk boek.
وَسَوَآءٌ عَلَيْهِمْ ءَأَنذَرْتَهُمْ أَمْ لَمْ تُنذِرْهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿١٠﴾ إِنَّمَا تُنذِرُ مَنِ ٱتَّبَعَ ٱلذِّكْرَ وَخَشِىَ ٱلرَّحْمَـٰنَ بِٱلْغَيْبِ ۖ فَبَشِّرْهُ بِمَغْفِرَةٍۢ وَأَجْرٍۢ كَرِيمٍ ﴿١١﴾ إِنَّا نَحْنُ نُحْىِ ٱلْمَوْتَىٰ وَنَكْتُبُ مَا قَدَّمُوا۟ وَءَاثَـٰرَهُمْ ۚ وَكُلَّ شَىْءٍ أَحْصَيْنَـٰهُ فِىٓ إِمَامٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿١٢﴾
13. En geef hen een voorbeeld: de bewoners van de stad toen de gezanten tot haar kwamen. 14. Toen Wij er twee tot hen zonden, waarop zij hen loochenden, toen versterkten Wij (hen) met een derde. Zij zeiden toen: "Voorwaar, wij zijn gezanten voor jullie." 15. Zij zeiden: "Jullie zijn slechts mensen zoals wij en de Erbarmer heeft niets neergezonden, jullie doen niets anders dan liegen." 16. Zij zeiden: "Voorwaar, onze Heer weet dat wij zeker gezanten voor jullie zijn. 17. En onze taak is slechts het overbrengen van de duidelijke verkondiging. 18. Zij zeiden: "Voorwaar, wij zien een kwaad lot in jullie, als jullie dan niet ophouden, dan zullen wij jullie zeker stenigen en dan zal jullie zeker een pijnlijke bestraffing van ons treffen." 19. Zij zeiden: "Jullie kwade lot ligt bij jullie zelf, is het omdat jullie vermaand worden? Nee, jullie zijn een buitensporig volk."
وَٱضْرِبْ لَهُم مَّثَلًا أَصْحَـٰبَ ٱلْقَرْيَةِ إِذْ جَآءَهَا ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿١٣﴾ إِذْ أَرْسَلْنَآ إِلَيْهِمُ ٱثْنَيْنِ فَكَذَّبُوهُمَا فَعَزَّزْنَا بِثَالِثٍۢ فَقَالُوٓا۟ إِنَّآ إِلَيْكُم مُّرْسَلُونَ ﴿١٤﴾ قَالُوا۟ مَآ أَنتُمْ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُنَا وَمَآ أَنزَلَ ٱلرَّحْمَـٰنُ مِن شَىْءٍ إِنْ أَنتُمْ إِلَّا تَكْذِبُونَ ﴿١٥﴾ قَالُوا۟ رَبُّنَا يَعْلَمُ إِنَّآ إِلَيْكُمْ لَمُرْسَلُونَ ﴿١٦﴾ وَمَا عَلَيْنَآ إِلَّا ٱلْبَلَـٰغُ ٱلْمُبِينُ ﴿١٧﴾ قَالُوٓا۟ إِنَّا تَطَيَّرْنَا بِكُمْ ۖ لَئِن لَّمْ تَنتَهُوا۟ لَنَرْجُمَنَّكُمْ وَلَيَمَسَّنَّكُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿١٨﴾ قَالُوا۟ طَـٰٓئِرُكُم مَّعَكُمْ ۚ أَئِن ذُكِّرْتُم ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌۭ مُّسْرِفُونَ ﴿١٩﴾
20. En uit het verste gedeelte van de stad kwam een man aangesneld, die zei: "O mijn volk, volg de gezanten. 21. Volg hen die geen beloning van jullie vragen en rechtgeleiden zijn. 22. En waarom zou ik niet Hem aanbidden die mij heeft geschapen? En tot Hem worden jullie teruggekeerd. 23. Hoe zou ik dan naast Hem goden kunnen nemen? Als de Barmhartige voor mij tegenspoed zou wensen, dan zou hun voorspraak mij niets baten en mij niet redden. 24. Voorwaar, dan zou ik zeker in duidelijke dwaling verkeren. 25. Voorwaar, ik geloof in jullie Heer, luister daarom." 26. Er werd gezegd: "Treed het Paradijs binnen." Hij zei: "O wee, wist mijn volk maar. 27. Wat mijn Heer mij heeft vergeven en mij tot één van de geëerden heeft gemaakt!"
وَجَآءَ مِنْ أَقْصَا ٱلْمَدِينَةِ رَجُلٌۭ يَسْعَىٰ قَالَ يَـٰقَوْمِ ٱتَّبِعُوا۟ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿٢٠﴾ ٱتَّبِعُوا۟ مَن لَّا يَسْـَٔلُكُمْ أَجْرًۭا وَهُم مُّهْتَدُونَ ﴿٢١﴾ وَمَا لِىَ لَآ أَعْبُدُ ٱلَّذِى فَطَرَنِى وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٢٢﴾ ءَأَتَّخِذُ مِن دُونِهِۦٓ ءَالِهَةً إِن يُرِدْنِ ٱلرَّحْمَـٰنُ بِضُرٍّۢ لَّا تُغْنِ عَنِّى شَفَـٰعَتُهُمْ شَيْـًۭٔا وَلَا يُنقِذُونِ ﴿٢٣﴾ إِنِّىٓ إِذًۭا لَّفِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍ ﴿٢٤﴾ إِنِّىٓ ءَامَنتُ بِرَبِّكُمْ فَٱسْمَعُونِ ﴿٢٥﴾ قِيلَ ٱدْخُلِ ٱلْجَنَّةَ ۖ قَالَ يَـٰلَيْتَ قَوْمِى يَعْلَمُونَ ﴿٢٦﴾ بِمَا غَفَرَ لِى رَبِّى وَجَعَلَنِى مِنَ ٱلْمُكْرَمِينَ ﴿٢٧﴾
28. En Wij hebben na hem geen leger (van engelen) uit de hemel tot zijn volk gezonden, en Wij zonden hen niet. 29. Het was slechts één bliksemslag en toen waren zij dood. 30. Wat jammer voor de dienaren, er komt geen boodschapper tot hen, of zij drijven de spot met hem. 31. Weten zij dan niet hoeveel generaties vóór hen Wij vernietigd hebben? Zij zullen niet tot hun (wereldse levens) terugkeren. 32. En zij zullen allen bijelkaar bij Ons voorgeleiden zijn.
وَمَآ أَنزَلْنَا عَلَىٰ قَوْمِهِۦ مِنۢ بَعْدِهِۦ مِن جُندٍۢ مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَمَا كُنَّا مُنزِلِينَ ﴿٢٨﴾ إِن كَانَتْ إِلَّا صَيْحَةًۭ وَٰحِدَةًۭ فَإِذَا هُمْ خَـٰمِدُونَ ﴿٢٩﴾ يَـٰحَسْرَةً عَلَى ٱلْعِبَادِ ۚ مَا يَأْتِيهِم مِّن رَّسُولٍ إِلَّا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿٣٠﴾ أَلَمْ يَرَوْا۟ كَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّنَ ٱلْقُرُونِ أَنَّهُمْ إِلَيْهِمْ لَا يَرْجِعُونَ ﴿٣١﴾ وَإِن كُلٌّۭ لَّمَّا جَمِيعٌۭ لَّدَيْنَا مُحْضَرُونَ ﴿٣٢﴾
33. En een teken voor hen is de dode aarde die Wij tot leven doen komen en waaruit Wij graan voortbrengen waarvan zij eten. 34. En Wij hebben daarin tuinen met dadelpalmen en druivenstruiken gemaakt en Wij hebben daarin bronnen doen ontspringen. 35. Opdat zij van haar vruchten eten en van wat hun handen hebben verricht. Zijn zij dan niet dankbaar? 36. Heilig is Degene die al de soorten heeft geschapen die de aarde voortbrengt en uit henzelf en van wat zij niet weten.
وَءَايَةٌۭ لَّهُمُ ٱلْأَرْضُ ٱلْمَيْتَةُ أَحْيَيْنَـٰهَا وَأَخْرَجْنَا مِنْهَا حَبًّۭا فَمِنْهُ يَأْكُلُونَ ﴿٣٣﴾ وَجَعَلْنَا فِيهَا جَنَّـٰتٍۢ مِّن نَّخِيلٍۢ وَأَعْنَـٰبٍۢ وَفَجَّرْنَا فِيهَا مِنَ ٱلْعُيُونِ ﴿٣٤﴾ لِيَأْكُلُوا۟ مِن ثَمَرِهِۦ وَمَا عَمِلَتْهُ أَيْدِيهِمْ ۖ أَفَلَا يَشْكُرُونَ ﴿٣٥﴾ سُبْحَـٰنَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلْأَزْوَٰجَ كُلَّهَا مِمَّا تُنۢبِتُ ٱلْأَرْضُ وَمِنْ أَنفُسِهِمْ وَمِمَّا لَا يَعْلَمُونَ ﴿٣٦﴾
37. En een Teken voor hen is de nacht waarvan Wij de dag onttrekken, dan bevinden zij zich in de duisternis.
وَءَايَةٌۭ لَّهُمُ ٱلَّيْلُ نَسْلَخُ مِنْهُ ٱلنَّهَارَ فَإِذَا هُم مُّظْلِمُونَ ﴿٣٧﴾
38. En de zon loopt in haar vaste baan. Dat is de verordening van de Almachtige, de Alwijze. 39. En Wij hebben voor de maan standen bepaald, zodat zij terugkeert als een oud sikkeltje van een dadeltros. 40. Het is niet mogelijk dat de zon de maan bereikt en de nacht kan de dag niet inhalen. Allen bewegen in een kringloop.
وَٱلشَّمْسُ تَجْرِى لِمُسْتَقَرٍّۢ لَّهَا ۚ ذَٰلِكَ تَقْدِيرُ ٱلْعَزِيزِ ٱلْعَلِيمِ ﴿٣٨﴾ وَٱلْقَمَرَ قَدَّرْنَـٰهُ مَنَازِلَ حَتَّىٰ عَادَ كَٱلْعُرْجُونِ ٱلْقَدِيمِ ﴿٣٩﴾ لَا ٱلشَّمْسُ يَنۢبَغِى لَهَآ أَن تُدْرِكَ ٱلْقَمَرَ وَلَا ٱلَّيْلُ سَابِقُ ٱلنَّهَارِ ۚ وَكُلٌّۭ فِى فَلَكٍۢ يَسْبَحُونَ ﴿٤٠﴾
41. En het is een Teken voor hen dat Wij hun nakomelingen dragen in een volgeladen schip. 42. En Wij hebben voor hen iets dat daarop lijkt geschapen, waarop zij rijden. 43. En als Wij willen, dan doen Wij hen verdrinken en dan zal er geen helper voor hen zijn, en zij zullen niet worden gered. 44. Behalve als een genade van Ons, en als een gunst voor een vastgestelde tijd.
وَءَايَةٌۭ لَّهُمْ أَنَّا حَمَلْنَا ذُرِّيَّتَهُمْ فِى ٱلْفُلْكِ ٱلْمَشْحُونِ ﴿٤١﴾ وَخَلَقْنَا لَهُم مِّن مِّثْلِهِۦ مَا يَرْكَبُونَ ﴿٤٢﴾ وَإِن نَّشَأْ نُغْرِقْهُمْ فَلَا صَرِيخَ لَهُمْ وَلَا هُمْ يُنقَذُونَ ﴿٤٣﴾ إِلَّا رَحْمَةًۭ مِّنَّا وَمَتَـٰعًا إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿٤٤﴾
45. En wanneer tot hen wordt gezegd: "Vrees wat vóór jullie en wat achter jullie is, hopelijk zullen jullie begenadigd worden, (toen keerden zij zich af.)" 46. En er komt geen Teken tot hen, van de Tekenen van hun Heer, of zij wenden zich er van af. 47. En wanneer tot hen wordt gezegd: "Geef uit van waar Allāh jullie mee voorzien heeft," dan zeggen degenen die ongelovig zijn tot degenen die gelovig zijn: "Zouden wij degenen voeden die Hij had kunnen voeden, als Allāh het gewild had? Jullie verkeren slechts in duidelijke dwaling."
وَإِذَا قِيلَ لَهُمُ ٱتَّقُوا۟ مَا بَيْنَ أَيْدِيكُمْ وَمَا خَلْفَكُمْ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٤٥﴾ وَمَا تَأْتِيهِم مِّنْ ءَايَةٍۢ مِّنْ ءَايَـٰتِ رَبِّهِمْ إِلَّا كَانُوا۟ عَنْهَا مُعْرِضِينَ ﴿٤٦﴾ وَإِذَا قِيلَ لَهُمْ أَنفِقُوا۟ مِمَّا رَزَقَكُمُ ٱللَّهُ قَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لِلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ أَنُطْعِمُ مَن لَّوْ يَشَآءُ ٱللَّهُ أَطْعَمَهُۥٓ إِنْ أَنتُمْ إِلَّا فِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٤٧﴾
48. En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte vervuld worden, als jullie waarachtigen zijn?" 49. Zij wachten op niets anders dan één enkele bliksemslag die hen grijpt terwijl zij redetwisten. 50. Dan kunnen zij (elkaar) niet raadplegen en zij kunnen niet tot hun familie terugkeren. 51. En er wordt op de bazuin geblazen, daarop snellen zij uit de graven naar hun Heer. 52. Zij zeggen: "Wee ons! Wie heeft ons van onze rustplaatsen doen opstaan? Dat is wat de Barmhartige heeft aangezegd, en de Gezondenen hebben de waarheid gesproken." 53. Het zal slechts één enkele bliksemslag zijn en dan zullen zij allen bij Ons voorgeleid worden. 54. Dan zal op deze Dag niemand onrecht aangedaan worden en jullie zullen slechts worden beloond voor wat jullie plachten te doen.
وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَـٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿٤٨﴾ مَا يَنظُرُونَ إِلَّا صَيْحَةًۭ وَٰحِدَةًۭ تَأْخُذُهُمْ وَهُمْ يَخِصِّمُونَ ﴿٤٩﴾ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ تَوْصِيَةًۭ وَلَآ إِلَىٰٓ أَهْلِهِمْ يَرْجِعُونَ ﴿٥٠﴾ وَنُفِخَ فِى ٱلصُّورِ فَإِذَا هُم مِّنَ ٱلْأَجْدَاثِ إِلَىٰ رَبِّهِمْ يَنسِلُونَ ﴿٥١﴾ قَالُوا۟ يَـٰوَيْلَنَا مَنۢ بَعَثَنَا مِن مَّرْقَدِنَا ۜ ۗ هَـٰذَا مَا وَعَدَ ٱلرَّحْمَـٰنُ وَصَدَقَ ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿٥٢﴾ إِن كَانَتْ إِلَّا صَيْحَةًۭ وَٰحِدَةًۭ فَإِذَا هُمْ جَمِيعٌۭ لَّدَيْنَا مُحْضَرُونَ ﴿٥٣﴾ فَٱلْيَوْمَ لَا تُظْلَمُ نَفْسٌۭ شَيْـًۭٔا وَلَا تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٥٤﴾
55. Voorwaar, de bewoners van het Paradijs zullen op deze Dag bezig zijn te genieten. 56. Zij en hun echtgenotes zullen zich in schaduwen bevinden, op rustbanken leunend. 57. Voor hen zijn er vruchten en voor hen is er wat zij verlangen. 58. "Salām (vrede)!", een Woord van een Meest Barmhartige Heer.
إِنَّ أَصْحَـٰبَ ٱلْجَنَّةِ ٱلْيَوْمَ فِى شُغُلٍۢ فَـٰكِهُونَ ﴿٥٥﴾ هُمْ وَأَزْوَٰجُهُمْ فِى ظِلَـٰلٍ عَلَى ٱلْأَرَآئِكِ مُتَّكِـُٔونَ ﴿٥٦﴾ لَهُمْ فِيهَا فَـٰكِهَةٌۭ وَلَهُم مَّا يَدَّعُونَ ﴿٥٧﴾ سَلَـٰمٌۭ قَوْلًۭا مِّن رَّبٍّۢ رَّحِيمٍۢ ﴿٥٨﴾
59. Ga op deze Dag (van de gelovigen) weg, O jullie misdadigers! 60. Heb ik jullie, O kinderen van Adam, niet opgedragen om de Satan niet te dienen? Voorwaar, hij is voor jullie een duidelijke vijand. 61. En aanbid Mij: dat is het rechte pad. 62. En voorzeker, hij heeft vele schepselen onder jullie doen dwalen. Gebruikten jullie je verstand dan niet? 63. Dit is de Hel waarvoor jullie gewaarschuwd plachen te worden. 64. Ga haar op deze Dag binnen wegens wat jullie plachten niet te geloven. 65. Op die Dag plaatsen Wij een zegel op hun monden, en hun handen zullen tot Ons spreken en hun voeten zullen getuigen over wat zij plachten te verrichten.
وَٱمْتَـٰزُوا۟ ٱلْيَوْمَ أَيُّهَا ٱلْمُجْرِمُونَ ﴿٥٩﴾ أَلَمْ أَعْهَدْ إِلَيْكُمْ يَـٰبَنِىٓ ءَادَمَ أَن لَّا تَعْبُدُوا۟ ٱلشَّيْطَـٰنَ ۖ إِنَّهُۥ لَكُمْ عَدُوٌّۭ مُّبِينٌۭ ﴿٦٠﴾ وَأَنِ ٱعْبُدُونِى ۚ هَـٰذَا صِرَٰطٌۭ مُّسْتَقِيمٌۭ ﴿٦١﴾ وَلَقَدْ أَضَلَّ مِنكُمْ جِبِلًّۭا كَثِيرًا ۖ أَفَلَمْ تَكُونُوا۟ تَعْقِلُونَ ﴿٦٢﴾ هَـٰذِهِۦ جَهَنَّمُ ٱلَّتِى كُنتُمْ تُوعَدُونَ ﴿٦٣﴾ ٱصْلَوْهَا ٱلْيَوْمَ بِمَا كُنتُمْ تَكْفُرُونَ ﴿٦٤﴾ ٱلْيَوْمَ نَخْتِمُ عَلَىٰٓ أَفْوَٰهِهِمْ وَتُكَلِّمُنَآ أَيْدِيهِمْ وَتَشْهَدُ أَرْجُلُهُم بِمَا كَانُوا۟ يَكْسِبُونَ ﴿٦٥﴾
66. En als Wij gewild hadden, dan hadden Wij zeker het gezichtvermogen uitgewist van hun ogen, waarna zij een wedloop naar het pad zouden houden, maar hoe zouden zij (dat) kunnen zien? 67. En als Wij gewild hadden, dan hadden Wij hun gestalten veranderd op hun plaatsen (van zondigheid), waarna zij niet weg zouden kunnen gaan en niet terug zouden gaan. 68. En voor wie Wij de leeftijd verlengen doen Wij zijn lichaam verzwakken. Denken zij dan niet na?
وَلَوْ نَشَآءُ لَطَمَسْنَا عَلَىٰٓ أَعْيُنِهِمْ فَٱسْتَبَقُوا۟ ٱلصِّرَٰطَ فَأَنَّىٰ يُبْصِرُونَ ﴿٦٦﴾ وَلَوْ نَشَآءُ لَمَسَخْنَـٰهُمْ عَلَىٰ مَكَانَتِهِمْ فَمَا ٱسْتَطَـٰعُوا۟ مُضِيًّۭا وَلَا يَرْجِعُونَ ﴿٦٧﴾ وَمَن نُّعَمِّرْهُ نُنَكِّسْهُ فِى ٱلْخَلْقِ ۖ أَفَلَا يَعْقِلُونَ ﴿٦٨﴾
69. En Wij hebben hem (Mohammed) het dichten niet onderwezen en het past hem niet. Het is niets dan een Vermaning en een duidelijke Koran. 70. Opdat hij de levenden zal waarschuwen en opdat het Woord (van bestraffing) voor de ongelovigen bewaarheid wordt.
وَمَا عَلَّمْنَـٰهُ ٱلشِّعْرَ وَمَا يَنۢبَغِى لَهُۥٓ ۚ إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرٌۭ وَقُرْءَانٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٦٩﴾ لِّيُنذِرَ مَن كَانَ حَيًّۭا وَيَحِقَّ ٱلْقَوْلُ عَلَى ٱلْكَـٰفِرِينَ ﴿٧٠﴾
71. Zien zij dan niet dat onder wat Onze Handen voor hen geschapen hebben het vee is, zodat zij daarvan bezitter zijn? 72. En Wij hebben het (vee) voor hen onderworpen, sommige berijden zij ervan en sommige eten zij. 73. En voor hen is er nut in en een (bron van) drinken. Zijn zij dan niet dankbaar?
أَوَلَمْ يَرَوْا۟ أَنَّا خَلَقْنَا لَهُم مِّمَّا عَمِلَتْ أَيْدِينَآ أَنْعَـٰمًۭا فَهُمْ لَهَا مَـٰلِكُونَ ﴿٧١﴾ وَذَلَّلْنَـٰهَا لَهُمْ فَمِنْهَا رَكُوبُهُمْ وَمِنْهَا يَأْكُلُونَ ﴿٧٢﴾ وَلَهُمْ فِيهَا مَنَـٰفِعُ وَمَشَارِبُ ۖ أَفَلَا يَشْكُرُونَ ﴿٧٣﴾
74. En zij nemen naast Allāh goden in de hoop dat zij geholpen zullen worden. 75. Zij zijn niet in staat om hen te helpen, en zij (de veelgodenaanbidders) zijn voor hen een leger dat wordt voorgeleid. 76. Laten hun woorden jou daarom niet treurig maken: Voorwaar, Wij weten wat zij verbergen en wat zij openlijk doen.
وَٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِ ٱللَّهِ ءَالِهَةًۭ لَّعَلَّهُمْ يُنصَرُونَ ﴿٧٤﴾ لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَهُمْ وَهُمْ لَهُمْ جُندٌۭ مُّحْضَرُونَ ﴿٧٥﴾ فَلَا يَحْزُنكَ قَوْلُهُمْ ۘ إِنَّا نَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ ﴿٧٦﴾
77. Ziet de mens niet dat Wij hem uit een druppel hebben geschapen? Toch is hij duidelijk een redetwister. 78. En hij geeft Ons een voorbeeld, terwijl hij vergeet hoe hij zelf geschapen is. Hij zei: "Wie doet de beenderen tot leven komen, terwijl ze gruis zijn?" 79. Zeg: "Hij die ze de eerste keer heeft doen ontstaan, die zal ze doen leven. En Hij is de Kenner van de gehele schepping. 80. (Hij is) Degene die voor jullie van de groene boom vuur heeft gemaakt. Waarna jullie er een vuur mee ontsteken." 81. Is Degene die de hemelen en de aarde heeft geschapen niet bij machte om het gelijke ervan te scheppen? Zeker wel! En Hij is de Schepper, de Alwetende. 82. Voorwaar, wanneer Hij iets wil (scheppen), dan zegt hij er slechts tegen: "Wees," en het is. 83. Heilig is Degene in Wiens Hand de heerschappij over alle zaken is en tot Hem worden jullie teruggekeerd.
أَوَلَمْ يَرَ ٱلْإِنسَـٰنُ أَنَّا خَلَقْنَـٰهُ مِن نُّطْفَةٍۢ فَإِذَا هُوَ خَصِيمٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٧٧﴾ وَضَرَبَ لَنَا مَثَلًۭا وَنَسِىَ خَلْقَهُۥ ۖ قَالَ مَن يُحْىِ ٱلْعِظَـٰمَ وَهِىَ رَمِيمٌۭ ﴿٧٨﴾ قُلْ يُحْيِيهَا ٱلَّذِىٓ أَنشَأَهَآ أَوَّلَ مَرَّةٍۢ ۖ وَهُوَ بِكُلِّ خَلْقٍ عَلِيمٌ ﴿٧٩﴾ ٱلَّذِى جَعَلَ لَكُم مِّنَ ٱلشَّجَرِ ٱلْأَخْضَرِ نَارًۭا فَإِذَآ أَنتُم مِّنْهُ تُوقِدُونَ ﴿٨٠﴾ أَوَلَيْسَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ بِقَـٰدِرٍ عَلَىٰٓ أَن يَخْلُقَ مِثْلَهُم ۚ بَلَىٰ وَهُوَ ٱلْخَلَّـٰقُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٨١﴾ إِنَّمَآ أَمْرُهُۥٓ إِذَآ أَرَادَ شَيْـًٔا أَن يَقُولَ لَهُۥ كُن فَيَكُونُ ﴿٨٢﴾ فَسُبْحَـٰنَ ٱلَّذِى بِيَدِهِۦ مَلَكُوتُ كُلِّ شَىْءٍۢ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٨٣﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!