De Koran

23 ٢٣

Deze Mekkaanse soera benadrukt dat de gelovigen gegarandeerd succes hebben (vers 1), terwijl de ongelovigen gedoemd zijn te mislukken (vers 117). Net als de vorige soera, pleit het voor de eenheid van Allāh en Zijn vermogen om te scheppen en te doen herrijzen. Het laatste deel is gewijd aan het oordeel over de gelovigen en de ongelovigen, met de focus op het lot van de onrechtplegers die de gelovigen vervolgen. Dit thema strekt zich uit naar de volgende soera.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Waarlijk, de gelovigen slagen. 2. Degenen die nederig zijn in hun ṣalāh. 3. En degenen die nutteloos gepraat vermijden. 4. En degenen die hun plicht tot zakāh nakomen. 5. En degenen die hun kuisheid bewaken. 6. Behalve tegenover hun echtgenotes en hun slavinnen, dan worden zij niet verweten. 7. Maar wie meer dan dat wensen: zij zijn degenen die de overtreders zijn. 8. En degenen die goed zorgen voor wat hen is toevertrouwd en voor hun beloften. 9. En degenen die hun ṣalāh onderhouden. 10. Zij zijn degenen die de erfgenamen zijn. 11. Degenen die Firdaus (het Paradijs) zullen erven, zij zijn daarin eeuwig levenden.
قَدْ أَفْلَحَ ٱلْمُؤْمِنُونَ ﴿١﴾ ٱلَّذِينَ هُمْ فِى صَلَاتِهِمْ خَـٰشِعُونَ ﴿٢﴾ وَٱلَّذِينَ هُمْ عَنِ ٱللَّغْوِ مُعْرِضُونَ ﴿٣﴾ وَٱلَّذِينَ هُمْ لِلزَّكَوٰةِ فَـٰعِلُونَ ﴿٤﴾ وَٱلَّذِينَ هُمْ لِفُرُوجِهِمْ حَـٰفِظُونَ ﴿٥﴾ إِلَّا عَلَىٰٓ أَزْوَٰجِهِمْ أَوْ مَا مَلَكَتْ أَيْمَـٰنُهُمْ فَإِنَّهُمْ غَيْرُ مَلُومِينَ ﴿٦﴾ فَمَنِ ٱبْتَغَىٰ وَرَآءَ ذَٰلِكَ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْعَادُونَ ﴿٧﴾ وَٱلَّذِينَ هُمْ لِأَمَـٰنَـٰتِهِمْ وَعَهْدِهِمْ رَٰعُونَ ﴿٨﴾ وَٱلَّذِينَ هُمْ عَلَىٰ صَلَوَٰتِهِمْ يُحَافِظُونَ ﴿٩﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْوَٰرِثُونَ ﴿١٠﴾ ٱلَّذِينَ يَرِثُونَ ٱلْفِرْدَوْسَ هُمْ فِيهَا خَـٰلِدُونَ ﴿١١﴾
12. En voorzeker, Wij hebben de mens uit een uittreksel van klei geschapen. 13. Vervolgens maakten Wij hem tot een druppel in een stevige bewaarplaats. 14. Vervolgens schiepen Wij de druppel tot een bloedklonter, toen vormden Wij de bloedklonter tot een vleesklomp, waarna Wij de vleesklomp voorzagen van beenderen, die Wij vervolgens met vlees bekleedden. Later scheppen Wij een andere schepping. Gezegend is daarom Allāh, de Beste der scheppers. 15. Vervolgens zullen jullie zeker daarna sterven. 16. Daarna zullen jullie op de Dag der Opstanding worden opgewekt.
وَلَقَدْ خَلَقْنَا ٱلْإِنسَـٰنَ مِن سُلَـٰلَةٍۢ مِّن طِينٍۢ ﴿١٢﴾ ثُمَّ جَعَلْنَـٰهُ نُطْفَةًۭ فِى قَرَارٍۢ مَّكِينٍۢ ﴿١٣﴾ ثُمَّ خَلَقْنَا ٱلنُّطْفَةَ عَلَقَةًۭ فَخَلَقْنَا ٱلْعَلَقَةَ مُضْغَةًۭ فَخَلَقْنَا ٱلْمُضْغَةَ عِظَـٰمًۭا فَكَسَوْنَا ٱلْعِظَـٰمَ لَحْمًۭا ثُمَّ أَنشَأْنَـٰهُ خَلْقًا ءَاخَرَ ۚ فَتَبَارَكَ ٱللَّهُ أَحْسَنُ ٱلْخَـٰلِقِينَ ﴿١٤﴾ ثُمَّ إِنَّكُم بَعْدَ ذَٰلِكَ لَمَيِّتُونَ ﴿١٥﴾ ثُمَّ إِنَّكُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ تُبْعَثُونَ ﴿١٦﴾
17. En voorzeker, Wij schiepen boven jullie zeven hemelen en Wij veronachtzamen de schepping niet. 18. En Wij stuurden een afgepaste hoeveelheid water neer waarna Wij het blijvend in de grond vasthouden. En voorwaar, Wij zijn in staat het weer weg te nemen. 19. Toen legden Wij daarmee voor jullie tuinen met palmen en druivenstruiken aan, met daaraan veel vruchten. En jullie eten daarvan. 20. En (van) een boom die groeit op de berg Sinaï, die olie en een gerecht voor hen die eten levert. 21. En voorwaar, in het vee is een lering voor jullie. Wij geven jullie te drinken uit hun buiken en voor jullie zijn daarin vele nuttige zaken en jullie eten daarvan. 22. Op hen en op de schepen worden jullie vervoerd.
وَلَقَدْ خَلَقْنَا فَوْقَكُمْ سَبْعَ طَرَآئِقَ وَمَا كُنَّا عَنِ ٱلْخَلْقِ غَـٰفِلِينَ ﴿١٧﴾ وَأَنزَلْنَا مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۢ بِقَدَرٍۢ فَأَسْكَنَّـٰهُ فِى ٱلْأَرْضِ ۖ وَإِنَّا عَلَىٰ ذَهَابٍۭ بِهِۦ لَقَـٰدِرُونَ ﴿١٨﴾ فَأَنشَأْنَا لَكُم بِهِۦ جَنَّـٰتٍۢ مِّن نَّخِيلٍۢ وَأَعْنَـٰبٍۢ لَّكُمْ فِيهَا فَوَٰكِهُ كَثِيرَةٌۭ وَمِنْهَا تَأْكُلُونَ ﴿١٩﴾ وَشَجَرَةًۭ تَخْرُجُ مِن طُورِ سَيْنَآءَ تَنۢبُتُ بِٱلدُّهْنِ وَصِبْغٍۢ لِّلْـَٔاكِلِينَ ﴿٢٠﴾ وَإِنَّ لَكُمْ فِى ٱلْأَنْعَـٰمِ لَعِبْرَةًۭ ۖ نُّسْقِيكُم مِّمَّا فِى بُطُونِهَا وَلَكُمْ فِيهَا مَنَـٰفِعُ كَثِيرَةٌۭ وَمِنْهَا تَأْكُلُونَ ﴿٢١﴾ وَعَلَيْهَا وَعَلَى ٱلْفُلْكِ تُحْمَلُونَ ﴿٢٢﴾
23. En voorzeker, Wij hebben Noach tot zijn volk gezonden. Toen zei hij: "O mijn volk, aanbid Allāh, er is geen andere god voor jullie dan Hij. Waarom vrezen jullie (Allāh) niet?" 24. Toen zeiden de vooraanstanden, die niet geloofden, van zijn volk: "Deze (man) is slechts een mens zoals jullie. Hij wenst uit te blinken boven jullie. En als Allāh het gewild had, zou Hij engelen hebben gestuurd. Wij hebben hierover van onze voorouders nog nooit gehoord. 25. Hij is slechts een man die bezeten is, wacht daarom op hem tot een bepaald moment."
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَىٰ قَوْمِهِۦ فَقَالَ يَـٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـٰهٍ غَيْرُهُۥٓ ۖ أَفَلَا تَتَّقُونَ ﴿٢٣﴾ فَقَالَ ٱلْمَلَؤُا۟ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦ مَا هَـٰذَآ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ يُرِيدُ أَن يَتَفَضَّلَ عَلَيْكُمْ وَلَوْ شَآءَ ٱللَّهُ لَأَنزَلَ مَلَـٰٓئِكَةًۭ مَّا سَمِعْنَا بِهَـٰذَا فِىٓ ءَابَآئِنَا ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٢٤﴾ إِنْ هُوَ إِلَّا رَجُلٌۢ بِهِۦ جِنَّةٌۭ فَتَرَبَّصُوا۟ بِهِۦ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿٢٥﴾
26. Hij (Noach) zei: "O mijn Heer, help mij vanwege wat zij loochenen." 27. Toen openbaarden Wij aan hem: "Bouw onder Ons toezicht en (volgens) Onze aanwijzing een schip. En als Ons bevel komt en de oven overkookt, ga dan aan boord, met van ieder (dier) twee, paarsgewijs, en jouw familie, behalve degene van hen tegen wie het Woord (van bestraffing) er eerder was. En spreek Mij niet aan over degenen die onrecht pleegden. Voorwaar, zij zullen verdronken worden. 28. Dus wanneer jij en de mensen met jou aan boord van het schip zullen gaan, zeg dan: "Alle lof zij Allāh, die ons gered heeft van het onrechtvaardige volk." 29. En zeg: "O mijn Heer, plaats mij op een gezegende plaats. En U bent het die de beste plaatsen geeft." 30. Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen en Wij hebben hen zeker beproefd.
قَالَ رَبِّ ٱنصُرْنِى بِمَا كَذَّبُونِ ﴿٢٦﴾ فَأَوْحَيْنَآ إِلَيْهِ أَنِ ٱصْنَعِ ٱلْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا فَإِذَا جَآءَ أَمْرُنَا وَفَارَ ٱلتَّنُّورُ ۙ فَٱسْلُكْ فِيهَا مِن كُلٍّۢ زَوْجَيْنِ ٱثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلَّا مَن سَبَقَ عَلَيْهِ ٱلْقَوْلُ مِنْهُمْ ۖ وَلَا تُخَـٰطِبْنِى فِى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوٓا۟ ۖ إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ ﴿٢٧﴾ فَإِذَا ٱسْتَوَيْتَ أَنتَ وَمَن مَّعَكَ عَلَى ٱلْفُلْكِ فَقُلِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ٱلَّذِى نَجَّىٰنَا مِنَ ٱلْقَوْمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٢٨﴾ وَقُل رَّبِّ أَنزِلْنِى مُنزَلًۭا مُّبَارَكًۭا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْمُنزِلِينَ ﴿٢٩﴾ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَـٰتٍۢ وَإِن كُنَّا لَمُبْتَلِينَ ﴿٣٠﴾
31. Vervolgens brengen Wij na hen een andere generatie voort. 32. En Wij stuurden hun een boodschapper van onder hen (die zei:) "Aanbid Allāh. Er is geen god voor jullie dan Hem, waarom vrezen jullie (Allāh) niet?" 33. En de vooraanstanden, die niet geloofden, van zijn volk en die de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden en die Wij de weelde van het wereldse leven gaven, zeiden: "Deze (man) is slechts een mens zoals jullie, hij eet van wat jullie eten en hij drinkt van wat jullie drinken. 34. En als jullie rnensen volgen die zoals jullie zijn: voorwaar, dan behoren jullie zeker tot de verliezers. 35. Belooft hij jullie dat wanneer jullie dood zijn en tot stof en beenderen zijn geworden, dat jullie dan opgewekt worden? 36. Ver, ver weg is wat aan jullie beloofd is. 37. Ons leven is slechts op de wereld, wij gaan dood en wij leven en wij zullen niet opgewekt worden. 38. Hij is slechts een man die leugens over Allāh heeft verzonnen. En Wij geloven hem niet."
ثُمَّ أَنشَأْنَا مِنۢ بَعْدِهِمْ قَرْنًا ءَاخَرِينَ ﴿٣١﴾ فَأَرْسَلْنَا فِيهِمْ رَسُولًۭا مِّنْهُمْ أَنِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـٰهٍ غَيْرُهُۥٓ ۖ أَفَلَا تَتَّقُونَ ﴿٣٢﴾ وَقَالَ ٱلْمَلَأُ مِن قَوْمِهِ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ وَكَذَّبُوا۟ بِلِقَآءِ ٱلْـَٔاخِرَةِ وَأَتْرَفْنَـٰهُمْ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا مَا هَـٰذَآ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ يَأْكُلُ مِمَّا تَأْكُلُونَ مِنْهُ وَيَشْرَبُ مِمَّا تَشْرَبُونَ ﴿٣٣﴾ وَلَئِنْ أَطَعْتُم بَشَرًۭا مِّثْلَكُمْ إِنَّكُمْ إِذًۭا لَّخَـٰسِرُونَ ﴿٣٤﴾ أَيَعِدُكُمْ أَنَّكُمْ إِذَا مِتُّمْ وَكُنتُمْ تُرَابًۭا وَعِظَـٰمًا أَنَّكُم مُّخْرَجُونَ ﴿٣٥﴾ هَيْهَاتَ هَيْهَاتَ لِمَا تُوعَدُونَ ﴿٣٦﴾ إِنْ هِىَ إِلَّا حَيَاتُنَا ٱلدُّنْيَا نَمُوتُ وَنَحْيَا وَمَا نَحْنُ بِمَبْعُوثِينَ ﴿٣٧﴾ إِنْ هُوَ إِلَّا رَجُلٌ ٱفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًۭا وَمَا نَحْنُ لَهُۥ بِمُؤْمِنِينَ ﴿٣٨﴾
39. Hij (Hōed) zei: "O mijn Heer, help mij tegen wat zij loochenen." 40. Hij (Allāh) zei: "Binnenkort zullen zij zeker spijt krijgen." 41. Terecht trof de bliksemslag hen toen, en Wij maakten hen als schuim. Ten onder gaat het onrechtvaardige volk!
قَالَ رَبِّ ٱنصُرْنِى بِمَا كَذَّبُونِ ﴿٣٩﴾ قَالَ عَمَّا قَلِيلٍۢ لَّيُصْبِحُنَّ نَـٰدِمِينَ ﴿٤٠﴾ فَأَخَذَتْهُمُ ٱلصَّيْحَةُ بِٱلْحَقِّ فَجَعَلْنَـٰهُمْ غُثَآءًۭ ۚ فَبُعْدًۭا لِّلْقَوْمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٤١﴾
42. Vervolgens brachten Wij na hen andere generaties voort. 43. Geen gemeenschap is in staat om haar vastgestelde tijdstip te vervroegen of uit te stellen. 44. Vervolgens stuurden Wij Onze boodschappers, elkaar opvolgend. Telkens wanneer hun boodschapper naar een gemeenschap kwam, loochenden zij hem. Toen deden Wij hen elkaar opvolgen (in de ondergang) en Wij maakten hen tot onderwerp van verhalen. Ten onder gaat het volk dat niet gelooft!
ثُمَّ أَنشَأْنَا مِنۢ بَعْدِهِمْ قُرُونًا ءَاخَرِينَ ﴿٤٢﴾ مَا تَسْبِقُ مِنْ أُمَّةٍ أَجَلَهَا وَمَا يَسْتَـْٔخِرُونَ ﴿٤٣﴾ ثُمَّ أَرْسَلْنَا رُسُلَنَا تَتْرَا ۖ كُلَّ مَا جَآءَ أُمَّةًۭ رَّسُولُهَا كَذَّبُوهُ ۚ فَأَتْبَعْنَا بَعْضَهُم بَعْضًۭا وَجَعَلْنَـٰهُمْ أَحَادِيثَ ۚ فَبُعْدًۭا لِّقَوْمٍۢ لَّا يُؤْمِنُونَ ﴿٤٤﴾
45. Daarna zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron met Onze Tekenen en een duidelijk Bewijs. 46. Naar Farao en zijn vooraanstaanden. En zij waren hoogmoedig en zij waren een hooghartig volk. 47. En zij zeiden: "Zouden wij die twee mensen, die zijn zoals wij, geloven, terwijl hun volk voor ons dienaren is?" 48. Daarom loochenden zij hen beiden en behoorden toen tot de vernietigden. 49. En voorzeker, wij hebben aan Mozes de Schrift (de Thora) gegeven. Hopelijk zullen zij leiding volgen.
ثُمَّ أَرْسَلْنَا مُوسَىٰ وَأَخَاهُ هَـٰرُونَ بِـَٔايَـٰتِنَا وَسُلْطَـٰنٍۢ مُّبِينٍ ﴿٤٥﴾ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَإِي۟هِۦ فَٱسْتَكْبَرُوا۟ وَكَانُوا۟ قَوْمًا عَالِينَ ﴿٤٦﴾ فَقَالُوٓا۟ أَنُؤْمِنُ لِبَشَرَيْنِ مِثْلِنَا وَقَوْمُهُمَا لَنَا عَـٰبِدُونَ ﴿٤٧﴾ فَكَذَّبُوهُمَا فَكَانُوا۟ مِنَ ٱلْمُهْلَكِينَ ﴿٤٨﴾ وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَى ٱلْكِتَـٰبَ لَعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ ﴿٤٩﴾
50. En Wij maakten de zoon van Maria en zijn moeder tot een Teken en Wij gaven hun een onderkomen op een hoogplegen plaats, bewoonbaar met stromend water.
وَجَعَلْنَا ٱبْنَ مَرْيَمَ وَأُمَّهُۥٓ ءَايَةًۭ وَءَاوَيْنَـٰهُمَآ إِلَىٰ رَبْوَةٍۢ ذَاتِ قَرَارٍۢ وَمَعِينٍۢ ﴿٥٠﴾
51. O boodschappers, eet van de goede zaken en verricht goede daden. Voorwaar, Ik ben Alwetend over wat jullie doen. 52. En voorwaar, deze godsdienst (de islam) is jullie godsdienst, de enige. En Ik ben jullie Heer, vrees Mij daarom. 53. Toen raakten zij onderling verdeeld in verschilende groepen over hun zaak (van hun godsdienst). Elke groep was blij met wat zij hadden. 54. Laat hen daarom in hun dwaling tot een bepaald tijdstip. 55. Denken zij dat omdat Wij hen rijkdom en kinderen gegeven hebben. 56. Wij Om voor hen haasten in (het schenken van) de goede zaken? Nee, maar zij beseffen het niet.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلرُّسُلُ كُلُوا۟ مِنَ ٱلطَّيِّبَـٰتِ وَٱعْمَلُوا۟ صَـٰلِحًا ۖ إِنِّى بِمَا تَعْمَلُونَ عَلِيمٌۭ ﴿٥١﴾ وَإِنَّ هَـٰذِهِۦٓ أُمَّتُكُمْ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ وَأَنَا۠ رَبُّكُمْ فَٱتَّقُونِ ﴿٥٢﴾ فَتَقَطَّعُوٓا۟ أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ زُبُرًۭا ۖ كُلُّ حِزْبٍۭ بِمَا لَدَيْهِمْ فَرِحُونَ ﴿٥٣﴾ فَذَرْهُمْ فِى غَمْرَتِهِمْ حَتَّىٰ حِينٍ ﴿٥٤﴾ أَيَحْسَبُونَ أَنَّمَا نُمِدُّهُم بِهِۦ مِن مَّالٍۢ وَبَنِينَ ﴿٥٥﴾ نُسَارِعُ لَهُمْ فِى ٱلْخَيْرَٰتِ ۚ بَل لَّا يَشْعُرُونَ ﴿٥٦﴾
57. Voorwaar, degenen van hen die bedachtzaam zijn vanwege hun ontzag voor Allāh. 58. En degenen die in de Verzen van hun Heer geloven. 59. En degenen die hun Heer geen deelgenoten toekennen. 60. En degenen die hun giften gaven terwijl hun harten vol ontzag zijn omdat zij tot hun Heer zullen terugkeren. 61. Zij zijn degenen die zich haasten om goede daden te verrichten en zij zijn daarbij de eersten. 62. Wij belasten niemand dan volgens zijn vermogen en Wij hebben een boek dat volgens de waarheid spreekt. En zij worden niet onrechtvaardig behandeld.
إِنَّ ٱلَّذِينَ هُم مِّنْ خَشْيَةِ رَبِّهِم مُّشْفِقُونَ ﴿٥٧﴾ وَٱلَّذِينَ هُم بِـَٔايَـٰتِ رَبِّهِمْ يُؤْمِنُونَ ﴿٥٨﴾ وَٱلَّذِينَ هُم بِرَبِّهِمْ لَا يُشْرِكُونَ ﴿٥٩﴾ وَٱلَّذِينَ يُؤْتُونَ مَآ ءَاتَوا۟ وَّقُلُوبُهُمْ وَجِلَةٌ أَنَّهُمْ إِلَىٰ رَبِّهِمْ رَٰجِعُونَ ﴿٦٠﴾ أُو۟لَـٰٓئِكَ يُسَـٰرِعُونَ فِى ٱلْخَيْرَٰتِ وَهُمْ لَهَا سَـٰبِقُونَ ﴿٦١﴾ وَلَا نُكَلِّفُ نَفْسًا إِلَّا وُسْعَهَا ۖ وَلَدَيْنَا كِتَـٰبٌۭ يَنطِقُ بِٱلْحَقِّ ۚ وَهُمْ لَا يُظْلَمُونَ ﴿٦٢﴾
63. Maar hun harten verkeren hierover in dwaling. Zij hebben daarnaast (slechte) werken die zij verrichten. 64. Totdat, wanneer Wij degenen onder hen die in weelde leven met de bestraffing treffen; zij (om hulp) schreeuwen. 65. Schreeuw die Dag niet (om hulp): voorwaar, er zal jullie geen hulp van Ons verleend worden. 66. Waarlijk, Mijn Verzen zijn al aan jullie voorgedragen, maar jullie keerden je op jullie hielen om. 67. Hoogmoedig tegen over hem (de Koran), kletsend in de nacht: jullie verlieten hem.
بَلْ قُلُوبُهُمْ فِى غَمْرَةٍۢ مِّنْ هَـٰذَا وَلَهُمْ أَعْمَـٰلٌۭ مِّن دُونِ ذَٰلِكَ هُمْ لَهَا عَـٰمِلُونَ ﴿٦٣﴾ حَتَّىٰٓ إِذَآ أَخَذْنَا مُتْرَفِيهِم بِٱلْعَذَابِ إِذَا هُمْ يَجْـَٔرُونَ ﴿٦٤﴾ لَا تَجْـَٔرُوا۟ ٱلْيَوْمَ ۖ إِنَّكُم مِّنَّا لَا تُنصَرُونَ ﴿٦٥﴾ قَدْ كَانَتْ ءَايَـٰتِى تُتْلَىٰ عَلَيْكُمْ فَكُنتُمْ عَلَىٰٓ أَعْقَـٰبِكُمْ تَنكِصُونَ ﴿٦٦﴾ مُسْتَكْبِرِينَ بِهِۦ سَـٰمِرًۭا تَهْجُرُونَ ﴿٦٧﴾
68. Denken zij niet na over het Woord (de Koran)? Of is er iets tot hen gekomen dat niet eerder tot hun voorouders gekomen was? 69. Of erkennen zij hun Boodschapper niet? Zodat zij het verwerpen? 70. Of zeggen zij: "Hij (Mohammed) is bezeten." Integendeel, hij kwam tot hun met de waarheid, maar de meesten van hen haten de waarheid. 71. Als de waarheid hun begeerten zou volgen zouden de hemelen en de ard en alles wat er op hen is ten onder gaan. Wij hebben hun echter hun Eer (de Koran) gegeven, maar zij wenden zich van hun Eer af. 72. Of vraag jij (o Mohammed) een beloning van hen? De beloning van jouw Heer is beter, want Hij is de Beste van de Voorzieners. 73. Voorwaar, jij roept hen op tot een recht pad. 74. En voorwaar, degenen die niet geloven in het Hiernamaals zijn zeker van het rechte pad afgeweken.
أَفَلَمْ يَدَّبَّرُوا۟ ٱلْقَوْلَ أَمْ جَآءَهُم مَّا لَمْ يَأْتِ ءَابَآءَهُمُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٦٨﴾ أَمْ لَمْ يَعْرِفُوا۟ رَسُولَهُمْ فَهُمْ لَهُۥ مُنكِرُونَ ﴿٦٩﴾ أَمْ يَقُولُونَ بِهِۦ جِنَّةٌۢ ۚ بَلْ جَآءَهُم بِٱلْحَقِّ وَأَكْثَرُهُمْ لِلْحَقِّ كَـٰرِهُونَ ﴿٧٠﴾ وَلَوِ ٱتَّبَعَ ٱلْحَقُّ أَهْوَآءَهُمْ لَفَسَدَتِ ٱلسَّمَـٰوَٰتُ وَٱلْأَرْضُ وَمَن فِيهِنَّ ۚ بَلْ أَتَيْنَـٰهُم بِذِكْرِهِمْ فَهُمْ عَن ذِكْرِهِم مُّعْرِضُونَ ﴿٧١﴾ أَمْ تَسْـَٔلُهُمْ خَرْجًۭا فَخَرَاجُ رَبِّكَ خَيْرٌۭ ۖ وَهُوَ خَيْرُ ٱلرَّٰزِقِينَ ﴿٧٢﴾ وَإِنَّكَ لَتَدْعُوهُمْ إِلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ ﴿٧٣﴾ وَإِنَّ ٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِٱلْـَٔاخِرَةِ عَنِ ٱلصِّرَٰطِ لَنَـٰكِبُونَ ﴿٧٤﴾
75. En als Wij hen zouden begenadigen en Wij zouden opheffen wat er aan tegenspoed bij hen is: dan zouden zij blijven doorgaan met hun dwalingen. 76. En voorzeker, Wij hebben hen met de bestraffing getroffen, toch werden zij niet ootmoedig tegenover hun Heer en zij werden niet nederig. 77. Totdat, wanneer Wij voor hen de deur van een zware bestraffing openden, zij in wanhoop verkeerden.
وَلَوْ رَحِمْنَـٰهُمْ وَكَشَفْنَا مَا بِهِم مِّن ضُرٍّۢ لَّلَجُّوا۟ فِى طُغْيَـٰنِهِمْ يَعْمَهُونَ ﴿٧٥﴾ وَلَقَدْ أَخَذْنَـٰهُم بِٱلْعَذَابِ فَمَا ٱسْتَكَانُوا۟ لِرَبِّهِمْ وَمَا يَتَضَرَّعُونَ ﴿٧٦﴾ حَتَّىٰٓ إِذَا فَتَحْنَا عَلَيْهِم بَابًۭا ذَا عَذَابٍۢ شَدِيدٍ إِذَا هُمْ فِيهِ مُبْلِسُونَ ﴿٧٧﴾
78. En Hij is Degene die voor jullie het gehoor en gezichtsvermogen en de harten geschapen heeft. Weinig dankbaarheid tonen jullie! 79. En Hij is Degene die jullie deed groeien op de aarde en tot Hem worden jullie verzameld. 80. En Hij is Degene die doet leven en doet sterven. En aan Hem behoort het afwisselen van de dag en de nacht Begrijpen jullie dan niet? 81. Integendeel, zij zeggen hetzelfde als de vroegeren zeiden. 82. Zij zeiden: "Wanneer wij dood zijn en tot aarde en beenderen geworden zijn, zullen wij dan zeker worden opgewekt? 83. Voorzeker, dit werd vroeger aan ons en onze vaderen beloofd: dit zijn slechts fabels van de vroegeren."
وَهُوَ ٱلَّذِىٓ أَنشَأَ لَكُمُ ٱلسَّمْعَ وَٱلْأَبْصَـٰرَ وَٱلْأَفْـِٔدَةَ ۚ قَلِيلًۭا مَّا تَشْكُرُونَ ﴿٧٨﴾ وَهُوَ ٱلَّذِى ذَرَأَكُمْ فِى ٱلْأَرْضِ وَإِلَيْهِ تُحْشَرُونَ ﴿٧٩﴾ وَهُوَ ٱلَّذِى يُحْىِۦ وَيُمِيتُ وَلَهُ ٱخْتِلَـٰفُ ٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ ۚ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿٨٠﴾ بَلْ قَالُوا۟ مِثْلَ مَا قَالَ ٱلْأَوَّلُونَ ﴿٨١﴾ قَالُوٓا۟ أَءِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًۭا وَعِظَـٰمًا أَءِنَّا لَمَبْعُوثُونَ ﴿٨٢﴾ لَقَدْ وُعِدْنَا نَحْنُ وَءَابَآؤُنَا هَـٰذَا مِن قَبْلُ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّآ أَسَـٰطِيرُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٨٣﴾
84. Zeg: "Aan wie behoort de aarde en alles wat zich daarop bevindt, als jullie het weten?" 85. Zij zullen zeggen: "Aan Allāh." Zeg: "Waarom laten jullie je dan niet vermanen?" 86. Zeg: "Wie is de Heer van de zeven hemelen en de Heer van de Geweldige Troon? 87. Zij zullen zeggen: "Aan Allāh." Zeg: "Waarom vrezen jullie (Allāh) dan niet?" 88. Zeg: "In Wiens handen is de heerschappij over alles? En Hij beschermt en Hij wordt niet beschermt, als jullie het weten." 89. Zij zullen zeggen: "Aan Allāh." Zeg: "Waarom zijn jullie dan misleid?" 90. Maar Wij hebben de waarheid gegeven, zij zijn zeker leugenaars.
قُل لِّمَنِ ٱلْأَرْضُ وَمَن فِيهَآ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ ﴿٨٤﴾ سَيَقُولُونَ لِلَّهِ ۚ قُلْ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ﴿٨٥﴾ قُلْ مَن رَّبُّ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ ٱلسَّبْعِ وَرَبُّ ٱلْعَرْشِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٨٦﴾ سَيَقُولُونَ لِلَّهِ ۚ قُلْ أَفَلَا تَتَّقُونَ ﴿٨٧﴾ قُلْ مَنۢ بِيَدِهِۦ مَلَكُوتُ كُلِّ شَىْءٍۢ وَهُوَ يُجِيرُ وَلَا يُجَارُ عَلَيْهِ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ ﴿٨٨﴾ سَيَقُولُونَ لِلَّهِ ۚ قُلْ فَأَنَّىٰ تُسْحَرُونَ ﴿٨٩﴾ بَلْ أَتَيْنَـٰهُم بِٱلْحَقِّ وَإِنَّهُمْ لَكَـٰذِبُونَ ﴿٩٠﴾
91. Allāh heeft zich geen kind genomen en er is geen god naast Hem! Dan zou iedere god weggaan met wat hij schiep en zouden zij elkaar overweldigen. Heilig is Allāh boven wat zij (Hem) toeschrijven. 92. De Kenner van het onwaarneembare en het waarneembare: verheven is Hij boven wat zij (Hem) toekennen.
مَا ٱتَّخَذَ ٱللَّهُ مِن وَلَدٍۢ وَمَا كَانَ مَعَهُۥ مِنْ إِلَـٰهٍ ۚ إِذًۭا لَّذَهَبَ كُلُّ إِلَـٰهٍۭ بِمَا خَلَقَ وَلَعَلَا بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍۢ ۚ سُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿٩١﴾ عَـٰلِمِ ٱلْغَيْبِ وَٱلشَّهَـٰدَةِ فَتَعَـٰلَىٰ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٩٢﴾
93. Zeg: "Mijn Heer, indien U mij zou laten zien wat hun aangezegd is. 94. Mijn Heer, breng mij niet onder het onrechtvaardige volk!" 95. En voorwaar, Wij zijn zeker in staat om jou te laten zien wat Wij hun toezeggen. 96. Weer het slechte af met het beste. Wij weten het beste wat zij toeschrijven. 97. En zeg: "Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht tot U tegen de influisteringen van de Satans. 98. En ik zoek mijn toevlucht tot U zodat zij niet bij mij komen."
قُل رَّبِّ إِمَّا تُرِيَنِّى مَا يُوعَدُونَ ﴿٩٣﴾ رَبِّ فَلَا تَجْعَلْنِى فِى ٱلْقَوْمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٩٤﴾ وَإِنَّا عَلَىٰٓ أَن نُّرِيَكَ مَا نَعِدُهُمْ لَقَـٰدِرُونَ ﴿٩٥﴾ ٱدْفَعْ بِٱلَّتِى هِىَ أَحْسَنُ ٱلسَّيِّئَةَ ۚ نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَا يَصِفُونَ ﴿٩٦﴾ وَقُل رَّبِّ أَعُوذُ بِكَ مِنْ هَمَزَٰتِ ٱلشَّيَـٰطِينِ ﴿٩٧﴾ وَأَعُوذُ بِكَ رَبِّ أَن يَحْضُرُونِ ﴿٩٨﴾
99. Totdat, wanneer de dood tot een van hen komt, hij zal zeggen: "O mijn Heer, laat mij terugkeren. 100. Hopelijk kan ik goede werken verrichten voor wat ik nagelaten heb." Zeker niet! Voorwaar, dit zijn slechts woorden die hij spreekt en voor hen is een scheiding tot de Dag waarop zij opgewekt worden.
حَتَّىٰٓ إِذَا جَآءَ أَحَدَهُمُ ٱلْمَوْتُ قَالَ رَبِّ ٱرْجِعُونِ ﴿٩٩﴾ لَعَلِّىٓ أَعْمَلُ صَـٰلِحًۭا فِيمَا تَرَكْتُ ۚ كَلَّآ ۚ إِنَّهَا كَلِمَةٌ هُوَ قَآئِلُهَا ۖ وَمِن وَرَآئِهِم بَرْزَخٌ إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ ﴿١٠٠﴾
101. Wanneer er op de bazuin geblazen wordt, op die Dag is er geen verwantschap tussen hen en zij kunnen elkaar geen vragen stellen.
فَإِذَا نُفِخَ فِى ٱلصُّورِ فَلَآ أَنسَابَ بَيْنَهُمْ يَوْمَئِذٍۢ وَلَا يَتَسَآءَلُونَ ﴿١٠١﴾
102. Degenen wiens weegschalen zwaar wegen: Zij zijn degenen die de welslagenden zijn.
فَمَن ثَقُلَتْ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْمُفْلِحُونَ ﴿١٠٢﴾
103. Degene wiens weegschalen licht wegen: zij zijn degenen die zichzelf verloren hebben, zij zullen in de Hel eeuwig levenden zijn. 104. Het Vuur verbrand hun gezichten terwijl zij daarin verminkt worden. 105. Zijn Mijn Verzen dan niet aan jullie voorgedragen? Toen plachten jullie ze te loochenen. 106. Zij zeiden: "Onze Heer, wij zijn overwonnen door ons ongeluk en wij waren een dwalend volk. 107. Onze Heer, haal ons hieruit! Als wij het herhalen: voorwaar, dan zijn wij onrechtvaardigen." 108. Hij zei: "Blijf daarin en lijdt. En spreek niet tot Mij." 109. Voorwaar, er is een groep onder Mijn dienaren die zegt: "Onze Heer, wij geloofden, vergeef ons daarom en schenk ons barmhartigheid en U bent de Beste der barmhartigen." 110. Toen maakten jullie hen tot een onderwerp van bespotting, totdat jullie vergaten Mij te gedenken. En jullie plachten hen uit te lachen. 111. Voorwaar, Ik gaf hun op die Dag een beloning omdat zij geduldig waren: en voorwaar, zij zijn de winnaars.
وَمَنْ خَفَّتْ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ خَسِرُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ فِى جَهَنَّمَ خَـٰلِدُونَ ﴿١٠٣﴾ تَلْفَحُ وُجُوهَهُمُ ٱلنَّارُ وَهُمْ فِيهَا كَـٰلِحُونَ ﴿١٠٤﴾ أَلَمْ تَكُنْ ءَايَـٰتِى تُتْلَىٰ عَلَيْكُمْ فَكُنتُم بِهَا تُكَذِّبُونَ ﴿١٠٥﴾ قَالُوا۟ رَبَّنَا غَلَبَتْ عَلَيْنَا شِقْوَتُنَا وَكُنَّا قَوْمًۭا ضَآلِّينَ ﴿١٠٦﴾ رَبَّنَآ أَخْرِجْنَا مِنْهَا فَإِنْ عُدْنَا فَإِنَّا ظَـٰلِمُونَ ﴿١٠٧﴾ قَالَ ٱخْسَـُٔوا۟ فِيهَا وَلَا تُكَلِّمُونِ ﴿١٠٨﴾ إِنَّهُۥ كَانَ فَرِيقٌۭ مِّنْ عِبَادِى يَقُولُونَ رَبَّنَآ ءَامَنَّا فَٱغْفِرْ لَنَا وَٱرْحَمْنَا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿١٠٩﴾ فَٱتَّخَذْتُمُوهُمْ سِخْرِيًّا حَتَّىٰٓ أَنسَوْكُمْ ذِكْرِى وَكُنتُم مِّنْهُمْ تَضْحَكُونَ ﴿١١٠﴾ إِنِّى جَزَيْتُهُمُ ٱلْيَوْمَ بِمَا صَبَرُوٓا۟ أَنَّهُمْ هُمُ ٱلْفَآئِزُونَ ﴿١١١﴾
112. Hij (Allāh) zei: "Hoeveel jaren verbleven jullie op de aarde?" 113. Zij zeiden: "Wij verbleven daar een dag of een gedeelte van een dag, vraag het aan de rekenaars." 114. Hij (Allāh) zei: "Jullie verbleven er maar kort, als jullie het weten. 115. Dachten jullie dat Wij jullie zomaar geschapen hebben? En dat jullie niet tot Ons terugkeren?"
قَـٰلَ كَمْ لَبِثْتُمْ فِى ٱلْأَرْضِ عَدَدَ سِنِينَ ﴿١١٢﴾ قَالُوا۟ لَبِثْنَا يَوْمًا أَوْ بَعْضَ يَوْمٍۢ فَسْـَٔلِ ٱلْعَآدِّينَ ﴿١١٣﴾ قَـٰلَ إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا قَلِيلًۭا ۖ لَّوْ أَنَّكُمْ كُنتُمْ تَعْلَمُونَ ﴿١١٤﴾ أَفَحَسِبْتُمْ أَنَّمَا خَلَقْنَـٰكُمْ عَبَثًۭا وَأَنَّكُمْ إِلَيْنَا لَا تُرْجَعُونَ ﴿١١٥﴾
116. Verheven is Allāh, de Ware Koning er is geen god dan Hij, Heer van de Edele Troon. 117. En wie een andere god aanroept naast Allāh, waarvoor hij geen bewijs heeft: voorwaar, zijn afrekening is bij zijn Heer. Voorwaar, de ongelovigen zullen niet welslagen.
فَتَعَـٰلَى ٱللَّهُ ٱلْمَلِكُ ٱلْحَقُّ ۖ لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا هُوَ رَبُّ ٱلْعَرْشِ ٱلْكَرِيمِ ﴿١١٦﴾ وَمَن يَدْعُ مَعَ ٱللَّهِ إِلَـٰهًا ءَاخَرَ لَا بُرْهَـٰنَ لَهُۥ بِهِۦ فَإِنَّمَا حِسَابُهُۥ عِندَ رَبِّهِۦٓ ۚ إِنَّهُۥ لَا يُفْلِحُ ٱلْكَـٰفِرُونَ ﴿١١٧﴾
118. En zeg: "Vergeef en begenadig, en U bent de Beste van de Barmhartigen."
وَقُل رَّبِّ ٱغْفِرْ وَٱرْحَمْ وَأَنتَ خَيْرُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿١١٨﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!