De Koran

21 ٢١

Net als de vorige soera is dit een andere Mekkaanse soera die tot doel heeft de Profeet (ﷺ) gerust te stellen door hem te herinneren aan de genade en steun van Allāh aan Zijn profeten, waaronder Abraham, Job, Jonas, Zacharias en Jezus. Er wordt gezegd dat de Profeet (ﷺ) is gestuurd als een barmhartigheid voor de hele wereld (vers 107). Waarschuwingen voor de verschrikkingen van de Dag des Oordeels zijn verspreid over de soera en gaan door in de volgende soera.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Dichterbij voor de mensen is hun afrekening gekomen, terwijl zij zich in onachtzaamheid afwenden. 2. En er komt geen nieuwe Vermaning van hun Heer tot hen, of zij luisteren ernaar terwijl zij er de spot mee drijven. 3. Achteloos zijn hun harten. En degenen die onrechtvaardig zijn verbergen (hun onrecht) in heimelijk overleg (en zeggen:) "Deze (de Profeet) is niet anders dan een mens zoals jullie." Nemen jullie dan tovenarij aan, terwijl jullie het doorzien? 4. Hij (Mohammed) zei: "Mijn Heer weet wat er in de hemelen en op de aarde gesproken wordt, en Hij is de Alhorende, de Alwetende." 5. Zij (de ongelovigen) zeggen zelfs: "Het verwardste gedroom is (deze Koran), hij verzon hem zelfs, hij is zelfs een dichter! Laat hem dan een Teken tot ons brengen zoals aan de voorafgaanden gezonden werd!" 6. Zij geloofden niet, degenen vóór hen uit de steden die Wü vernietigden: zullen zij dan geloven?
ٱقْتَرَبَ لِلنَّاسِ حِسَابُهُمْ وَهُمْ فِى غَفْلَةٍۢ مُّعْرِضُونَ ﴿١﴾ مَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍۢ مِّن رَّبِّهِم مُّحْدَثٍ إِلَّا ٱسْتَمَعُوهُ وَهُمْ يَلْعَبُونَ ﴿٢﴾ لَاهِيَةًۭ قُلُوبُهُمْ ۗ وَأَسَرُّوا۟ ٱلنَّجْوَى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ هَلْ هَـٰذَآ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ ۖ أَفَتَأْتُونَ ٱلسِّحْرَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٣﴾ قَالَ رَبِّى يَعْلَمُ ٱلْقَوْلَ فِى ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۖ وَهُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٤﴾ بَلْ قَالُوٓا۟ أَضْغَـٰثُ أَحْلَـٰمٍۭ بَلِ ٱفْتَرَىٰهُ بَلْ هُوَ شَاعِرٌۭ فَلْيَأْتِنَا بِـَٔايَةٍۢ كَمَآ أُرْسِلَ ٱلْأَوَّلُونَ ﴿٥﴾ مَآ ءَامَنَتْ قَبْلَهُم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَـٰهَآ ۖ أَفَهُمْ يُؤْمِنُونَ ﴿٦﴾
7. En Wij hebben (niemand) vóór jou gezonden of zij waren slechts mannen aan wie Wij openbaarden. Vraag dan de bezitters van kennis, indien jullie het niet weten. 8. En Wij schiepen hen niet met lichamen die geen voedsel aten en zij leefden niet eeuwig. 9. Daarop vervulden Wij voor hen de belofte en Wij redden hen en wie Wij wensten. En Wij vernietigden de buitensporigen.
وَمَآ أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ إِلَّا رِجَالًۭا نُّوحِىٓ إِلَيْهِمْ ۖ فَسْـَٔلُوٓا۟ أَهْلَ ٱلذِّكْرِ إِن كُنتُمْ لَا تَعْلَمُونَ ﴿٧﴾ وَمَا جَعَلْنَـٰهُمْ جَسَدًۭا لَّا يَأْكُلُونَ ٱلطَّعَامَ وَمَا كَانُوا۟ خَـٰلِدِينَ ﴿٨﴾ ثُمَّ صَدَقْنَـٰهُمُ ٱلْوَعْدَ فَأَنجَيْنَـٰهُمْ وَمَن نَّشَآءُ وَأَهْلَكْنَا ٱلْمُسْرِفِينَ ﴿٩﴾
10. Voorzeker, Wij hebben aan jullie een Boek doen neerdalen met daarin jullie eer. Begrijpen jullie het niet? 11. En hoevelen uit de steden vernietigden Wij niet die onrecht pleegden, na wie Wij een ander volk deden opstaan? 12. En wanneer zij dan Onze bestraffing aan voelden komen, dan (probeerden) zij ervan weg te rennen. 13. Ren niet weg, maar keer terug naar wat jullie van de goede dingen van het leven gegeven was en jullie huizen, opdat jullie ondervraagd zullen worden. 14. Zij zeiden: "Wee ons: voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!" 15. En die weeklacht van hen hield niet op voordat Wij hen als neergemaaid, uitgestorven maakten.
لَقَدْ أَنزَلْنَآ إِلَيْكُمْ كِتَـٰبًۭا فِيهِ ذِكْرُكُمْ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٠﴾ وَكَمْ قَصَمْنَا مِن قَرْيَةٍۢ كَانَتْ ظَالِمَةًۭ وَأَنشَأْنَا بَعْدَهَا قَوْمًا ءَاخَرِينَ ﴿١١﴾ فَلَمَّآ أَحَسُّوا۟ بَأْسَنَآ إِذَا هُم مِّنْهَا يَرْكُضُونَ ﴿١٢﴾ لَا تَرْكُضُوا۟ وَٱرْجِعُوٓا۟ إِلَىٰ مَآ أُتْرِفْتُمْ فِيهِ وَمَسَـٰكِنِكُمْ لَعَلَّكُمْ تُسْـَٔلُونَ ﴿١٣﴾ قَالُوا۟ يَـٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَـٰلِمِينَ ﴿١٤﴾ فَمَا زَالَت تِّلْكَ دَعْوَىٰهُمْ حَتَّىٰ جَعَلْنَـٰهُمْ حَصِيدًا خَـٰمِدِينَ ﴿١٥﴾
16. En Wij schiepen de hemelen en de aarde en wat tussen hen is niet als vermaak. 17. Indien Wij gewild zouden hebben het als vermaak te nemen, dan zouden Wij het van Onze Zijde genomen hebben, als Wij (zoiets al) gedaan zouden hebben. 18. Welnee, Wij werpen de waarheid tegen het valse, waarop het vernietigd wordt en dan verdwijnt het. En wee jullie voor wat jullie toeschrijven (aan Allāh). 19. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. En degenen die niet Hem zijn (de engelen), zijn niet te hoogmoedig om Hem te dienen en zij worden er niet moe van. 20. Zij prijzen Zijn Glorie tijdens de nacht en de dag en versagen niet.
وَمَا خَلَقْنَا ٱلسَّمَآءَ وَٱلْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا لَـٰعِبِينَ ﴿١٦﴾ لَوْ أَرَدْنَآ أَن نَّتَّخِذَ لَهْوًۭا لَّٱتَّخَذْنَـٰهُ مِن لَّدُنَّآ إِن كُنَّا فَـٰعِلِينَ ﴿١٧﴾ بَلْ نَقْذِفُ بِٱلْحَقِّ عَلَى ٱلْبَـٰطِلِ فَيَدْمَغُهُۥ فَإِذَا هُوَ زَاهِقٌۭ ۚ وَلَكُمُ ٱلْوَيْلُ مِمَّا تَصِفُونَ ﴿١٨﴾ وَلَهُۥ مَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ وَمَنْ عِندَهُۥ لَا يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِۦ وَلَا يَسْتَحْسِرُونَ ﴿١٩﴾ يُسَبِّحُونَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ لَا يَفْتُرُونَ ﴿٢٠﴾
21. Of hebben zij (de ongelovigen) goden uit de aarde genomen die (de doden kunnen) opwekken? 22. Als er andere goden dan Allāh in zouden zijn, dan zou zij (de hemelen en de aarde) zeker vergaan: maar Heilig is Allāh, Heer van de Troon, boven wat zij Hem toeschrijven! 23. Hij kan niet over Zijn handelen ondervraagd worden, terwijt zij wel ondervraagd worden. 24. Of hebben zij naast Hem goden genomen? Zeg (o Mohammed): "Breng jullie bewijs, dit is de Varmaning van degenen met mij en vóór mij." Maar de meesten van hen kennen de waarheid niet, daarom keren zij zich af. 25. En Wij stuurden niet één van de boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god dan Ik is, aanbid Mij daarom.
أَمِ ٱتَّخَذُوٓا۟ ءَالِهَةًۭ مِّنَ ٱلْأَرْضِ هُمْ يُنشِرُونَ ﴿٢١﴾ لَوْ كَانَ فِيهِمَآ ءَالِهَةٌ إِلَّا ٱللَّهُ لَفَسَدَتَا ۚ فَسُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ رَبِّ ٱلْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿٢٢﴾ لَا يُسْـَٔلُ عَمَّا يَفْعَلُ وَهُمْ يُسْـَٔلُونَ ﴿٢٣﴾ أَمِ ٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِهِۦٓ ءَالِهَةًۭ ۖ قُلْ هَاتُوا۟ بُرْهَـٰنَكُمْ ۖ هَـٰذَا ذِكْرُ مَن مَّعِىَ وَذِكْرُ مَن قَبْلِى ۗ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ٱلْحَقَّ ۖ فَهُم مُّعْرِضُونَ ﴿٢٤﴾ وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍ إِلَّا نُوحِىٓ إِلَيْهِ أَنَّهُۥ لَآ إِلَـٰهَ إِلَّآ أَنَا۠ فَٱعْبُدُونِ ﴿٢٥﴾
26. En zij zeiden: "De Barmhartige heeft Zich een zoon genomen." Heilig is Hij! Zij (de engelen) zijn slechts geëerde dienaren! 27. Zij nemen het wooird niet vóór Hem en zij handelen op Zijn bevel. 28. Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij zijn niet van voorspraak, behalve voor wie Hem welgevallig zijn. En uit ontzag voor Hem vrezen zij (Allāh). 29. En wie van hen zegt: "Voorwaar, ik ben een god naast Hem," die vergelden Wij daarop niet de Het, zo vergelden Wij de onrechtplegers.
وَقَالُوا۟ ٱتَّخَذَ ٱلرَّحْمَـٰنُ وَلَدًۭا ۗ سُبْحَـٰنَهُۥ ۚ بَلْ عِبَادٌۭ مُّكْرَمُونَ ﴿٢٦﴾ لَا يَسْبِقُونَهُۥ بِٱلْقَوْلِ وَهُم بِأَمْرِهِۦ يَعْمَلُونَ ﴿٢٧﴾ يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يَشْفَعُونَ إِلَّا لِمَنِ ٱرْتَضَىٰ وَهُم مِّنْ خَشْيَتِهِۦ مُشْفِقُونَ ﴿٢٨﴾ وَمَن يَقُلْ مِنْهُمْ إِنِّىٓ إِلَـٰهٌۭ مِّن دُونِهِۦ فَذَٰلِكَ نَجْزِيهِ جَهَنَّمَ ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٢٩﴾
30. Weten degenen die ongelovig zijn niet dat de hemelen en de aarde als een gemengde massa waren en dat Wij hen beide daarop splitsten en dat Wij alle levende dingen uit het water maakten? Geloven zij niet? 31. En Wij maakten stevige bergen op de aarde, zodat zij niet met hen schudt. En Wij maakten daarin brede passen als wegen. Hopelijk zullen zij leiding volgen. 32. En Wij maakten de hemel als een beschermende kap, maar zij wendden zich af van zijn Tekenen. 33. En Hij is Degene die de nacht en de dag geschapen heeft, en de zon en de maan, allen bewegen in een baan.
أَوَلَمْ يَرَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ أَنَّ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ كَانَتَا رَتْقًۭا فَفَتَقْنَـٰهُمَا ۖ وَجَعَلْنَا مِنَ ٱلْمَآءِ كُلَّ شَىْءٍ حَىٍّ ۖ أَفَلَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٠﴾ وَجَعَلْنَا فِى ٱلْأَرْضِ رَوَٰسِىَ أَن تَمِيدَ بِهِمْ وَجَعَلْنَا فِيهَا فِجَاجًۭا سُبُلًۭا لَّعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ ﴿٣١﴾ وَجَعَلْنَا ٱلسَّمَآءَ سَقْفًۭا مَّحْفُوظًۭا ۖ وَهُمْ عَنْ ءَايَـٰتِهَا مُعْرِضُونَ ﴿٣٢﴾ وَهُوَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ وَٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ ۖ كُلٌّۭ فِى فَلَكٍۢ يَسْبَحُونَ ﴿٣٣﴾
34. En Wij hebben geen mens vóór jou onsterfelijkheid gegeven. Als jij zou sterven; zouden zij dan eeuwig leven? 35. Iedere ziel zal de dood ervaren en Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een beproeving, en tot Ons worden jullie teruggkeerd.
وَمَا جَعَلْنَا لِبَشَرٍۢ مِّن قَبْلِكَ ٱلْخُلْدَ ۖ أَفَإِي۟ن مِّتَّ فَهُمُ ٱلْخَـٰلِدُونَ ﴿٣٤﴾ كُلُّ نَفْسٍۢ ذَآئِقَةُ ٱلْمَوْتِ ۗ وَنَبْلُوكُم بِٱلشَّرِّ وَٱلْخَيْرِ فِتْنَةًۭ ۖ وَإِلَيْنَا تُرْجَعُونَ ﴿٣٥﴾
36. En als degenen die ongelovig zijn jou zien, zullen zij jou slechts spottend behandelen: "Is dit degene die jullie goden verwijten maakt?" En in het gedenken van de Barmhartige geloven zij niet. 37. De mens is haastig (van aard) geschapen. Spoedig zal ik jullie mijn Tekenen laten zien, vraag daarom geen verhaasting (ervan). 38. Zij zeggen: "Wanneer vindt (de vervulling van) deze belofte plaats als jullie waarachtigen zijn?" 39. Als degenen die ongelovig zijn maar het moment gekend hadden waarop zij de Hel niet van hun gezichten kunnen afhouden, en niet van hun ruggen. En zij worden niet geholpen! 40. Integendeel, het zal hen onverwachts overvallen en hen verbijsteren. Daarom zijn zij niet in staat het tegen te houden. En hun (bestraffing) zal niet uitgesteld worden. 41. En voorzeker, er word vóór jou al de spot met de boodschappers gedreven maar degenen die hen belachelijk maakten, werden omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven.
وَإِذَا رَءَاكَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ إِن يَتَّخِذُونَكَ إِلَّا هُزُوًا أَهَـٰذَا ٱلَّذِى يَذْكُرُ ءَالِهَتَكُمْ وَهُم بِذِكْرِ ٱلرَّحْمَـٰنِ هُمْ كَـٰفِرُونَ ﴿٣٦﴾ خُلِقَ ٱلْإِنسَـٰنُ مِنْ عَجَلٍۢ ۚ سَأُو۟رِيكُمْ ءَايَـٰتِى فَلَا تَسْتَعْجِلُونِ ﴿٣٧﴾ وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَـٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿٣٨﴾ لَوْ يَعْلَمُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ حِينَ لَا يَكُفُّونَ عَن وُجُوهِهِمُ ٱلنَّارَ وَلَا عَن ظُهُورِهِمْ وَلَا هُمْ يُنصَرُونَ ﴿٣٩﴾ بَلْ تَأْتِيهِم بَغْتَةًۭ فَتَبْهَتُهُمْ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ رَدَّهَا وَلَا هُمْ يُنظَرُونَ ﴿٤٠﴾ وَلَقَدِ ٱسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍۢ مِّن قَبْلِكَ فَحَاقَ بِٱلَّذِينَ سَخِرُوا۟ مِنْهُم مَّا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿٤١﴾
42. Zeg: "Wie kan jullie 's nacht en overdag veiligheid bieden tegen de Barmhartige?" Nee, zij keren zich af van de Vermaning van hun Heer. 43. Of hebben zij goden, die hen verdedigen tegen Ons? Zij zijn niet in staat zichzelf te helpen en zij worden niet tegen Ons bijgestaan. 44. Maar Wij hebben hun en hun vaderen genietingen geschonken, totdat de leeftijden voor hen veriengd werden. Zien zij dan niet dat Wij het land (onder hun macht) doen verminderen vanaf haar buitengrenzen? Zijn zij dan de overwinnaars?
قُلْ مَن يَكْلَؤُكُم بِٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ مِنَ ٱلرَّحْمَـٰنِ ۗ بَلْ هُمْ عَن ذِكْرِ رَبِّهِم مُّعْرِضُونَ ﴿٤٢﴾ أَمْ لَهُمْ ءَالِهَةٌۭ تَمْنَعُهُم مِّن دُونِنَا ۚ لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَ أَنفُسِهِمْ وَلَا هُم مِّنَّا يُصْحَبُونَ ﴿٤٣﴾ بَلْ مَتَّعْنَا هَـٰٓؤُلَآءِ وَءَابَآءَهُمْ حَتَّىٰ طَالَ عَلَيْهِمُ ٱلْعُمُرُ ۗ أَفَلَا يَرَوْنَ أَنَّا نَأْتِى ٱلْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَآ ۚ أَفَهُمُ ٱلْغَـٰلِبُونَ ﴿٤٤﴾
45. Zeg: "Voorwaar, ik waarschuw jullie slechts met de Openbaring." Maar de doven luisteren niet naar de oproep, zelfs (niet) wanneer zij gewaarschuwd worden. 46. En als ook maar een adem van de bestraffing van jouw Heer hen treft zeggen zij zeker: "Wee ons! Voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!"
قُلْ إِنَّمَآ أُنذِرُكُم بِٱلْوَحْىِ ۚ وَلَا يَسْمَعُ ٱلصُّمُّ ٱلدُّعَآءَ إِذَا مَا يُنذَرُونَ ﴿٤٥﴾ وَلَئِن مَّسَّتْهُمْ نَفْحَةٌۭ مِّنْ عَذَابِ رَبِّكَ لَيَقُولُنَّ يَـٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَـٰلِمِينَ ﴿٤٦﴾
47. En Wij zullen betrouwbare weegschalen opstellen op de Dag der Opstanding, zodat geen ziel iets van onrecht aangedaan wordt. En al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje: Wij zullen het naar voren brengen. En Wij zijn voldoende als Berekenaars.
وَنَضَعُ ٱلْمَوَٰزِينَ ٱلْقِسْطَ لِيَوْمِ ٱلْقِيَـٰمَةِ فَلَا تُظْلَمُ نَفْسٌۭ شَيْـًۭٔا ۖ وَإِن كَانَ مِثْقَالَ حَبَّةٍۢ مِّنْ خَرْدَلٍ أَتَيْنَا بِهَا ۗ وَكَفَىٰ بِنَا حَـٰسِبِينَ ﴿٤٧﴾
48. En voorzeker hebben Wij aan Mozes en Aäron de Standaard gegeven, als een verheidering en een Vermaning voor de moettaqīen. 49. Degenen die voor kun Heer vrezen in het verborgene. En zij zijn bang voor het Uur.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَىٰ وَهَـٰرُونَ ٱلْفُرْقَانَ وَضِيَآءًۭ وَذِكْرًۭا لِّلْمُتَّقِينَ ﴿٤٨﴾ ٱلَّذِينَ يَخْشَوْنَ رَبَّهُم بِٱلْغَيْبِ وَهُم مِّنَ ٱلسَّاعَةِ مُشْفِقُونَ ﴿٤٩﴾
50. En dit is een gezegende Vermaning, die Wij neerzonden. Zullen jullie haar dan verwerpen?
وَهَـٰذَا ذِكْرٌۭ مُّبَارَكٌ أَنزَلْنَـٰهُ ۚ أَفَأَنتُمْ لَهُۥ مُنكِرُونَ ﴿٥٠﴾
51. En voorzeker gaven Wij vroeger Abraham zijn rechtgeleidheid en Wij waren bekend met hem. 52. (Gedenk) toen hij tegen zijn vader en zijn volk zei: "Wat zijn dat voor beelden, die jullie aanbidden?" 53. Zij zeiden: "Wij vonden dat onze vaderen hen aanbaden." 54. Hij zei: "Voorzeker, jullie en jullie vaderen verkeren in duidelijke dwaling." 55. Zij zeiden: "Ben jij naar ons gekomen met de waarheid, of behoor jij tot hen die spotten?" 56. Hij zei "Integendeel, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, die Hij geschapen heeft. En ik behoor tot degenen die daarvan getuigen. 57. Bij Allāh, ik zal zeker een plan beramen tegen jullie afgoden, nadat jullie weggaan, jullie ruggen toekerend." 58. Toen sloeg hij hen allemaal in stukken, behalve de grootste van hen, misschien zouden zij tot hem terugkeren.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَآ إِبْرَٰهِيمَ رُشْدَهُۥ مِن قَبْلُ وَكُنَّا بِهِۦ عَـٰلِمِينَ ﴿٥١﴾ إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِۦ مَا هَـٰذِهِ ٱلتَّمَاثِيلُ ٱلَّتِىٓ أَنتُمْ لَهَا عَـٰكِفُونَ ﴿٥٢﴾ قَالُوا۟ وَجَدْنَآ ءَابَآءَنَا لَهَا عَـٰبِدِينَ ﴿٥٣﴾ قَالَ لَقَدْ كُنتُمْ أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُمْ فِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٥٤﴾ قَالُوٓا۟ أَجِئْتَنَا بِٱلْحَقِّ أَمْ أَنتَ مِنَ ٱللَّـٰعِبِينَ ﴿٥٥﴾ قَالَ بَل رَّبُّكُمْ رَبُّ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ٱلَّذِى فَطَرَهُنَّ وَأَنَا۠ عَلَىٰ ذَٰلِكُم مِّنَ ٱلشَّـٰهِدِينَ ﴿٥٦﴾ وَتَٱللَّهِ لَأَكِيدَنَّ أَصْنَـٰمَكُم بَعْدَ أَن تُوَلُّوا۟ مُدْبِرِينَ ﴿٥٧﴾ فَجَعَلَهُمْ جُذَٰذًا إِلَّا كَبِيرًۭا لَّهُمْ لَعَلَّهُمْ إِلَيْهِ يَرْجِعُونَ ﴿٥٨﴾
59. Zij zeiden: "Wie heeft dat met onze afgoden gedaan? Voorwaar, hij behoort tot de onrechtplegers!" 60. Zij zeiden: "Wij hebben een jongeman over hen horen spreken, Abraham wordt hij genoemd." 61. Zij zeiden: "Breng hem dan onder de ogen van de mensen, hopelijk zullen zij getuigen." 62. Zij zeiden: "Heb jij dit met onze goden gedaan, O Abraham?" 63. Hij zei: "Nee, de grootste van hen heeft het gedaan. Dus ondervraag hen maar, als zij kunnen spreken." 64. Toen kwamen zij tot zichzelf, en zeiden (tegen elkaar): "Voorwaar, jullie zijn zelf de onrechtplegers." 65. Toen bogen zij hun hoofden (en zeiden:) "Voorzeker, jij weet dat zij niet kunnen spreken." 66. Hij (Abraham) zei: "Aanbidden jullie dan (een god) naast Allāh, die jullie in niets baat en niet schaadt? 67. Foei jullie een wat jullie naast Allāh aanbidden. Begrijpen jullie dan niet?" 68. Zij (de ongelovigen) zeiden: "Verbrand hem en help jullie goden, als jullie (iets willen) doen."
قَالُوا۟ مَن فَعَلَ هَـٰذَا بِـَٔالِهَتِنَآ إِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٥٩﴾ قَالُوا۟ سَمِعْنَا فَتًۭى يَذْكُرُهُمْ يُقَالُ لَهُۥٓ إِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٠﴾ قَالُوا۟ فَأْتُوا۟ بِهِۦ عَلَىٰٓ أَعْيُنِ ٱلنَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَشْهَدُونَ ﴿٦١﴾ قَالُوٓا۟ ءَأَنتَ فَعَلْتَ هَـٰذَا بِـَٔالِهَتِنَا يَـٰٓإِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٢﴾ قَالَ بَلْ فَعَلَهُۥ كَبِيرُهُمْ هَـٰذَا فَسْـَٔلُوهُمْ إِن كَانُوا۟ يَنطِقُونَ ﴿٦٣﴾ فَرَجَعُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ فَقَالُوٓا۟ إِنَّكُمْ أَنتُمُ ٱلظَّـٰلِمُونَ ﴿٦٤﴾ ثُمَّ نُكِسُوا۟ عَلَىٰ رُءُوسِهِمْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا هَـٰٓؤُلَآءِ يَنطِقُونَ ﴿٦٥﴾ قَالَ أَفَتَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَنفَعُكُمْ شَيْـًۭٔا وَلَا يَضُرُّكُمْ ﴿٦٦﴾ أُفٍّۢ لَّكُمْ وَلِمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿٦٧﴾ قَالُوا۟ حَرِّقُوهُ وَٱنصُرُوٓا۟ ءَالِهَتَكُمْ إِن كُنتُمْ فَـٰعِلِينَ ﴿٦٨﴾
69. Wij (Allāh) zeiden: "O vuur, wees koud en veilig voor Abraham. 70. En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers. 71. En Wij redden hem en Lot naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners. 72. En Wij schonken hem Isaak en Jacob als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten. 73. En Wij maakten hen tot leiders, die leiding gaven volgens Ons bevel. En Wij openbaarden aan hen goede daden te verrichten en de ṣalāh te onderhouden en de zakāh te geven. En zij waren aanbidders van Ons.
قُلْنَا يَـٰنَارُ كُونِى بَرْدًۭا وَسَلَـٰمًا عَلَىٰٓ إِبْرَٰهِيمَ ﴿٦٩﴾ وَأَرَادُوا۟ بِهِۦ كَيْدًۭا فَجَعَلْنَـٰهُمُ ٱلْأَخْسَرِينَ ﴿٧٠﴾ وَنَجَّيْنَـٰهُ وَلُوطًا إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَـٰرَكْنَا فِيهَا لِلْعَـٰلَمِينَ ﴿٧١﴾ وَوَهَبْنَا لَهُۥٓ إِسْحَـٰقَ وَيَعْقُوبَ نَافِلَةًۭ ۖ وَكُلًّۭا جَعَلْنَا صَـٰلِحِينَ ﴿٧٢﴾ وَجَعَلْنَـٰهُمْ أَئِمَّةًۭ يَهْدُونَ بِأَمْرِنَا وَأَوْحَيْنَآ إِلَيْهِمْ فِعْلَ ٱلْخَيْرَٰتِ وَإِقَامَ ٱلصَّلَوٰةِ وَإِيتَآءَ ٱلزَّكَوٰةِ ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا عَـٰبِدِينَ ﴿٧٣﴾
74. En aan Lot schonken Wij wijsheid en kennis en Wij redden hem uit de stad waarvan (de bevolking) vuiligheid placht te bedrijven. Voorwaar, zij waren een slecht volk, zwaar zondigen. 75. En Wij deden hem in Onze barmhartigheid binnengaan: voorwaar, hij behoorde tot de oprechten.
وَلُوطًا ءَاتَيْنَـٰهُ حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا وَنَجَّيْنَـٰهُ مِنَ ٱلْقَرْيَةِ ٱلَّتِى كَانَت تَّعْمَلُ ٱلْخَبَـٰٓئِثَ ۗ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَـٰسِقِينَ ﴿٧٤﴾ وَأَدْخَلْنَـٰهُ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُۥ مِنَ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿٧٥﴾
76. En (gedenk) Noach, toen bij Ons vroeger aanriep en Wij hem daarop verhoorden: Wij redden hem en zijn familie van een geweldige ramp. 77. En Wij hielpen hem tegen het volk dat Onze Tekorten loochende. Voorwaar, zij waren een slecht volk. Toen deden Wij hen allen verdrinken.
وَنُوحًا إِذْ نَادَىٰ مِن قَبْلُ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَنَجَّيْنَـٰهُ وَأَهْلَهُۥ مِنَ ٱلْكَرْبِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٧٦﴾ وَنَصَرْنَـٰهُ مِنَ ٱلْقَوْمِ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَآ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَأَغْرَقْنَـٰهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٧٧﴾
78. En (gedenk) David en Salomo toen zij een oordeel gaven over het akkerland, waarop de schapen van het volk grazend rondgelopen hadden. En Wij waren getuigen van hun oordeel." 79. En Wij deden Salomo (de zaak) begrijpen. En aan ieder van hen gaven Wij wijsheid en kennis. En Wij maakten David met de bergen en de vogels dienstbaar om (Allāhs) Glorie te prijzen. En Wij waren het die dat deden. 80. En Wij leerden hem kleding (maliënkolders) te maken om jullie te beschermen in jullie oorlog. Zullen jullie dan dankbaren zijn? 81. En aan Salomo (onderwierpen Wij) de stormachtige wind, die met Zijn verlof naar het land bewoog dat Wij gezegend hadden. En Wij zijn Alwetend over alle zaken. 82. En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen.
وَدَاوُۥدَ وَسُلَيْمَـٰنَ إِذْ يَحْكُمَانِ فِى ٱلْحَرْثِ إِذْ نَفَشَتْ فِيهِ غَنَمُ ٱلْقَوْمِ وَكُنَّا لِحُكْمِهِمْ شَـٰهِدِينَ ﴿٧٨﴾ فَفَهَّمْنَـٰهَا سُلَيْمَـٰنَ ۚ وَكُلًّا ءَاتَيْنَا حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا ۚ وَسَخَّرْنَا مَعَ دَاوُۥدَ ٱلْجِبَالَ يُسَبِّحْنَ وَٱلطَّيْرَ ۚ وَكُنَّا فَـٰعِلِينَ ﴿٧٩﴾ وَعَلَّمْنَـٰهُ صَنْعَةَ لَبُوسٍۢ لَّكُمْ لِتُحْصِنَكُم مِّنۢ بَأْسِكُمْ ۖ فَهَلْ أَنتُمْ شَـٰكِرُونَ ﴿٨٠﴾ وَلِسُلَيْمَـٰنَ ٱلرِّيحَ عَاصِفَةًۭ تَجْرِى بِأَمْرِهِۦٓ إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَـٰرَكْنَا فِيهَا ۚ وَكُنَّا بِكُلِّ شَىْءٍ عَـٰلِمِينَ ﴿٨١﴾ وَمِنَ ٱلشَّيَـٰطِينِ مَن يَغُوصُونَ لَهُۥ وَيَعْمَلُونَ عَمَلًۭا دُونَ ذَٰلِكَ ۖ وَكُنَّا لَهُمْ حَـٰفِظِينَ ﴿٨٢﴾
83. En (gedenk) Job toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) "Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Barmhartigste der barmhartigen." 84. Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders.
وَأَيُّوبَ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥٓ أَنِّى مَسَّنِىَ ٱلضُّرُّ وَأَنتَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿٨٣﴾ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَكَشَفْنَا مَا بِهِۦ مِن ضُرٍّۢ ۖ وَءَاتَيْنَـٰهُ أَهْلَهُۥ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةًۭ مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَىٰ لِلْعَـٰبِدِينَ ﴿٨٤﴾
85. En (gedenk) Ismaël, ʾIdrīes (Henoch) en Dhōelkifl (Ezechiël): allen behoorden tot de geduldigen. 86. En Wij deden hen in Onze barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten.
وَإِسْمَـٰعِيلَ وَإِدْرِيسَ وَذَا ٱلْكِفْلِ ۖ كُلٌّۭ مِّنَ ٱلصَّـٰبِرِينَ ﴿٨٥﴾ وَأَدْخَلْنَـٰهُمْ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُم مِّنَ ٱلصَّـٰلِحِينَ ﴿٨٦﴾
87. En (gedenk) Dhōennōen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: "Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen." 88. Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem uit de nood. En zo redden Wij de gelovigen.
وَذَا ٱلنُّونِ إِذ ذَّهَبَ مُغَـٰضِبًۭا فَظَنَّ أَن لَّن نَّقْدِرَ عَلَيْهِ فَنَادَىٰ فِى ٱلظُّلُمَـٰتِ أَن لَّآ إِلَـٰهَ إِلَّآ أَنتَ سُبْحَـٰنَكَ إِنِّى كُنتُ مِنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ ﴿٨٧﴾ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَنَجَّيْنَـٰهُ مِنَ ٱلْغَمِّ ۚ وَكَذَٰلِكَ نُـۨجِى ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٨٨﴾
89. En (gedenk) Zacharias, toen hij zijn Heer aanriep: "Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen." 90. Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Johannes en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons.
وَزَكَرِيَّآ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥ رَبِّ لَا تَذَرْنِى فَرْدًۭا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْوَٰرِثِينَ ﴿٨٩﴾ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَوَهَبْنَا لَهُۥ يَحْيَىٰ وَأَصْلَحْنَا لَهُۥ زَوْجَهُۥٓ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ يُسَـٰرِعُونَ فِى ٱلْخَيْرَٰتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَبًۭا وَرَهَبًۭا ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا خَـٰشِعِينَ ﴿٩٠﴾
91. En zij (Maria) bewaarde haar eerbaarheid, toen bliezen Wij van Onze Geest in haar. En Wij maakten haar en haar zoon een Teken voor de werelden.
وَٱلَّتِىٓ أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهَا مِن رُّوحِنَا وَجَعَلْنَـٰهَا وَٱبْنَهَآ ءَايَةًۭ لِّلْعَـٰلَمِينَ ﴿٩١﴾
92. Voorwaar, deze godsdienst (de islam) is jullie godsdienst, de enige. Ik ben jullie Heer, aanbid Mij daarom. 93. Maar zij raakten onderling verdeeld over hun zaak (van eenheid). Allen zullen tot Ons terugkeren. 94. En wie goede daden verricht en een gelovige is: zijn streven zal niet ontkend worden. Voorwaar, Wij zullen het voor hem opschrijven.
إِنَّ هَـٰذِهِۦٓ أُمَّتُكُمْ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ وَأَنَا۠ رَبُّكُمْ فَٱعْبُدُونِ ﴿٩٢﴾ وَتَقَطَّعُوٓا۟ أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ ۖ كُلٌّ إِلَيْنَا رَٰجِعُونَ ﴿٩٣﴾ فَمَن يَعْمَلْ مِنَ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌۭ فَلَا كُفْرَانَ لِسَعْيِهِۦ وَإِنَّا لَهُۥ كَـٰتِبُونَ ﴿٩٤﴾
95. En het is onmogelijk voor (de bewoners van) een stad die Wij vernietigd hebben dat zij terugkeren (om zich te beteren). 96. Totdat voor Yaʾdjōedj en Maʾdjōedj (Gog en Magog) (de muur) geopend wordt en zij van iedere hoogte komen aansnellen. 97. En de ware belofte nabij komt. Dan zullen de blikken van degenen die ongelovig zijn verstarren: "Wee ons, wij verkeerden in onachtzaamheid daaromtrent, wij waren zelfs onrechtvaardigen!" 98. Voorwaar, jullie en wat jullie naast Allāh aanbidden zal brandstof zijn voor de Hel, jullie zullen er binnengaan. 99. En als diegenen goden waren, dan zouden zij er niet binnengaan. En allen zullen daarin eeuwig levenden zijn. 100. Zij zullen het daarin uitgillen en zij horen daarin niets.
وَحَرَٰمٌ عَلَىٰ قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَـٰهَآ أَنَّهُمْ لَا يَرْجِعُونَ ﴿٩٥﴾ حَتَّىٰٓ إِذَا فُتِحَتْ يَأْجُوجُ وَمَأْجُوجُ وَهُم مِّن كُلِّ حَدَبٍۢ يَنسِلُونَ ﴿٩٦﴾ وَٱقْتَرَبَ ٱلْوَعْدُ ٱلْحَقُّ فَإِذَا هِىَ شَـٰخِصَةٌ أَبْصَـٰرُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ يَـٰوَيْلَنَا قَدْ كُنَّا فِى غَفْلَةٍۢ مِّنْ هَـٰذَا بَلْ كُنَّا ظَـٰلِمِينَ ﴿٩٧﴾ إِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ حَصَبُ جَهَنَّمَ أَنتُمْ لَهَا وَٰرِدُونَ ﴿٩٨﴾ لَوْ كَانَ هَـٰٓؤُلَآءِ ءَالِهَةًۭ مَّا وَرَدُوهَا ۖ وَكُلٌّۭ فِيهَا خَـٰلِدُونَ ﴿٩٩﴾ لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌۭ وَهُمْ فِيهَا لَا يَسْمَعُونَ ﴿١٠٠﴾
101. Voorwaar, degenen aan wie het goede van Ons voorafgegaan is: zij zijn degenen die daar ver van gehouden worden. 102. Zij zullen er geen geluid van horen. En in wat hun zielen verlangen zullen zij eeuwig levenden zijn. 103. De grote verschrikking bedroeft hen niet en de engelen zullen hun ontvangen (en zeggen:) "Dit is jullie dag, die jullie beloofd was. 104. (Gedenk) de Dag waarop Wij de hemelen oprollen, zoals het oprollen van het perkament om op te schrijven: net zoals Wij de eerste schepping begonnen zullen Wij haar herhalen, als een belofte die Wij op Ons namen. Voorwaar, Wij zullen het doen. 105. En voorzeker hebben Wij in de Psalmen geschreven, na de vermelding (in de Lawḥimmaḥfōeẓ), dat de aarde geërfd zal worden door Mijn rechtschapen dienaren.
إِنَّ ٱلَّذِينَ سَبَقَتْ لَهُم مِّنَّا ٱلْحُسْنَىٰٓ أُو۟لَـٰٓئِكَ عَنْهَا مُبْعَدُونَ ﴿١٠١﴾ لَا يَسْمَعُونَ حَسِيسَهَا ۖ وَهُمْ فِى مَا ٱشْتَهَتْ أَنفُسُهُمْ خَـٰلِدُونَ ﴿١٠٢﴾ لَا يَحْزُنُهُمُ ٱلْفَزَعُ ٱلْأَكْبَرُ وَتَتَلَقَّىٰهُمُ ٱلْمَلَـٰٓئِكَةُ هَـٰذَا يَوْمُكُمُ ٱلَّذِى كُنتُمْ تُوعَدُونَ ﴿١٠٣﴾ يَوْمَ نَطْوِى ٱلسَّمَآءَ كَطَىِّ ٱلسِّجِلِّ لِلْكُتُبِ ۚ كَمَا بَدَأْنَآ أَوَّلَ خَلْقٍۢ نُّعِيدُهُۥ ۚ وَعْدًا عَلَيْنَآ ۚ إِنَّا كُنَّا فَـٰعِلِينَ ﴿١٠٤﴾ وَلَقَدْ كَتَبْنَا فِى ٱلزَّبُورِ مِنۢ بَعْدِ ٱلذِّكْرِ أَنَّ ٱلْأَرْضَ يَرِثُهَا عِبَادِىَ ٱلصَّـٰلِحُونَ ﴿١٠٥﴾
106. Voorwaar, in deze (Koran) is zeker een Boodschap voor een volk van aanbidders. 107. En Wij hebben jou (o Mohammed) slechts gezonden als een barmhartigheid voor de werelden. 108. Zeg: "Voorwaar, wat aan mij geopenbaard is, is dat jullie god één God is, zullen jullie je dan aan Hem onderwerpen?" 109. Maar als zij zich afwenden, zeg dan: "Ik heb jullie opgeroepen tot hetzelfde en ik weet niet of wat jullie aangezegd is dichtbij of ver weg is. 110. Voorwaar, Hij weet wat openlijk besproken wordt en Hij weet wat jullie verbergen. 111. En ik weet niet of dit een beproeving voor jullie is en een tijdelijk genot." 112. Zeg (o Mohammed): "Mijn Heer, oordeel naar de waarheid. En onze Heer, de Barmhartige, is Degene wiens hulp gevraagd wordt tegen wat jullie (Hem) toeschrijven."
إِنَّ فِى هَـٰذَا لَبَلَـٰغًۭا لِّقَوْمٍ عَـٰبِدِينَ ﴿١٠٦﴾ وَمَآ أَرْسَلْنَـٰكَ إِلَّا رَحْمَةًۭ لِّلْعَـٰلَمِينَ ﴿١٠٧﴾ قُلْ إِنَّمَا يُوحَىٰٓ إِلَىَّ أَنَّمَآ إِلَـٰهُكُمْ إِلَـٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ﴿١٠٨﴾ فَإِن تَوَلَّوْا۟ فَقُلْ ءَاذَنتُكُمْ عَلَىٰ سَوَآءٍۢ ۖ وَإِنْ أَدْرِىٓ أَقَرِيبٌ أَم بَعِيدٌۭ مَّا تُوعَدُونَ ﴿١٠٩﴾ إِنَّهُۥ يَعْلَمُ ٱلْجَهْرَ مِنَ ٱلْقَوْلِ وَيَعْلَمُ مَا تَكْتُمُونَ ﴿١١٠﴾ وَإِنْ أَدْرِى لَعَلَّهُۥ فِتْنَةٌۭ لَّكُمْ وَمَتَـٰعٌ إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿١١١﴾ قَـٰلَ رَبِّ ٱحْكُم بِٱلْحَقِّ ۗ وَرَبُّنَا ٱلرَّحْمَـٰنُ ٱلْمُسْتَعَانُ عَلَىٰ مَا تَصِفُونَ ﴿١١٢﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!